Terug
Gepubliceerd op 12/10/2022

2022_CBS_01266 - Eerste gefaseerd bodemsaneringsproject gebied ten zuiden van de autosnelweg E34 & 3M-fabriek Zwijndrecht – Subzone 1A – Deel aanpak humaan risico voor PFAS in de bodem: voortel tot voorwaardelijk gunstig advies.

college van burgemeester en schepenen
di 04/10/2022 - 13:30 collegezaal, Binnenplein 1, 2070 Zwijndrecht
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

André Van de Vyver, burgemeester; Ann Van Damme, schepen; Bruno Byl, schepen; Denise Melis-De Lamper, schepen; Veerle Beernaert, schepen; Steven Vervaet, schepen; Ilse Weynants, algemeen directeur

Secretaris

Ilse Weynants, algemeen directeur

Voorzitter

André Van de Vyver, burgemeester

Stemming op het agendapunt

2022_CBS_01266 - Eerste gefaseerd bodemsaneringsproject gebied ten zuiden van de autosnelweg E34 & 3M-fabriek Zwijndrecht – Subzone 1A – Deel aanpak humaan risico voor PFAS in de bodem: voortel tot voorwaardelijk gunstig advies.

Aanwezig

André Van de Vyver, Ann Van Damme, Bruno Byl, Denise Melis-De Lamper, Veerle Beernaert, Steven Vervaet, Ilse Weynants
Stemmen voor 6
Bruno Byl, Ann Van Damme, Denise Melis-De Lamper, Veerle Beernaert, Steven Vervaet, André Van de Vyver
Stemmen tegen 0
Onthoudingen 0
Blanco stemmen 0
Ongeldige stemmen 0
2022_CBS_01266 - Eerste gefaseerd bodemsaneringsproject gebied ten zuiden van de autosnelweg E34 & 3M-fabriek Zwijndrecht – Subzone 1A – Deel aanpak humaan risico voor PFAS in de bodem: voortel tot voorwaardelijk gunstig advies. 2022_CBS_01266 - Eerste gefaseerd bodemsaneringsproject gebied ten zuiden van de autosnelweg E34 & 3M-fabriek Zwijndrecht – Subzone 1A – Deel aanpak humaan risico voor PFAS in de bodem: voortel tot voorwaardelijk gunstig advies.

Motivering

Motivering

De sanering zelf

Het doel van de bodemsanering is gericht op het wegnemen van het humane risico door het wegnemen van de blootstellingspaden naar receptoren en/of in het vaste deel van de aarde de vuilvracht te reduceren. Ter herinnering, het humane risico is voornamelijk het gevolg van de inname van kippeneieren (vrije uitloop), zelfgeproduceerd vlees, melk en daarvan afgeleide producten en potentieel ook van de consumptie van groenten en fruit uit de eigen tuin.

Voor de selectie van de saneringsvarianten werd het projectgebied van subzone 1A opgedeeld op basis van het effectieve gebruik:

  • Woningen met of zonder moestuin en/of kippenren (woongebieden).
  • Landbouwactiviteiten en percelen met akkers, boomgaarden en serres.
  • Terreinen waar recreatie centraal staat.
  • Openbaar domein in beheer van gemeente of provincie.

Als onderdeel van het BSP zijn multicriteria-analyses (MCA's) ontwikkeld voor het woongebied, het landbouwgebied en het recreatiegebied (Vredesbos). Voor het veel kleinere gebied van openbaar domein is geen MCA uitgevoerd, aangezien geen van de belangrijkste risicofactoren daar van toepassing is.

Woongebieden

Voor de woongebieden wordt volgende saneringsvariant (variant B) als meest geschikte beoordeeld:

  • In de tuinen van de woningen wordt de gehele onverharde toplaag ontgraven tot 70 cm en opnieuw aangevuld met schone aanvulgrond (50 cm geotechnisch voldoende verdichtbare zandgrond en vervolgens met 20 cm kwalitatieve teelaarde). Grote bomen en vaste structuren blijven gevrijwaard indien stabiel technisch mogelijk om deze te behouden. Losstaande structuren worden tijdelijk verplaatst en nadien teruggezet. Voorafgaand aan de werken zal er een plaatsbezoek gebeuren. Tijdens dit bezoek zal onder andere de historiek van de tuin nagegaan worden. Indien in het verleden grondwerken zijn uitgevoerd, zal aan de hand van extra controlestalen nagegaan worden of de tuin effectief gesaneerd moet worden.

Landbouwgebieden

Voor de landbouwgebieden wordt volgende saneringsvariant (variant B) als meest geschikte beoordeeld:

  • Sanering door het volledig ontgraven van het deelgebied tot 70 cm met grondverwerking en/of storten. Ter hoogte van alle akkers, weilanden en perenboomgaarden wordt de toplaag ontgraven (70 cm) en opnieuw aangevuld met schone aanvulgrond die geschikt is voor landbouwactiviteiten.

Een bijkomend argument om saneringsvariant B te selecteren is de positieve impact van deze aanpak op de kwaliteit van het grondwater. Weliswaar blijven er gebruiksbeperkingen voor de restverontreiniging in het grondwater van toepassing, maar door het maximaal verwijderen van vuilvracht in de onverzadigde zone kan deze aanwezige vuilvracht in de bodem alvast niet meer verder uitlogen naar het grondwater.

Zoals eerder al aangegeven zal er geen actieve sanering plaatsvinden in de serres die in subzone 1A actief zijn met hydrocultuur of productie op substraat. Van zodra deze activiteiten gestopt zijn en de serres afgebroken worden of indien beslist wordt om de teelt te wijzigen naar teelt in volle grond, zal evenwel de actieve sanering plaatsvinden.

Vredesbos

De sanering van Vredesbos is enkel gericht op het kunnen blijven uitoefenen van de recreatieve activiteiten en het maximaal vermijden van humane blootstelling, namelijk via stof en directe onbedoelde blootstelling via ingestie (inname via mond) en huidcontact met de bodem.

Voor het Vredesbos wordt volgende saneringsvariant (variant B) als meest geschikte beoordeeld:

  • Sanering door het ontgraven met leeflaagsanering van de paden en open ruimtes in het bos tot 70 cm met grondverwerking en/of storten. Ter hoogte van de paden en open ruimtes wordt de toplaag ontgraven (70 cm) en opnieuw aangevuld met schone aanvulgrond.

Openbaar domein

Voor de kleinere onverharde oppervlaktes langsheen wegen, ronde punten, struiken, bloemperken werd geen multicriteria-analyse uitgevoerd. Het BBO gaf aan dat vanuit deze zones enkel risico ’s voor de volksgezondheid zouden zijn indien er indien specifieke blootstellingsroutes van toepassing zijn, namelijk de consumptie van eigen geteelde dierlijke producten. In het openbaar domein is deze consumptie uitgesloten en, in vergelijking tot gebieden met een recreatieve functie, is de frequentie van contact met de grond door kleuters en kinderen hier lager.

Optimalisaties:

Het BSP stelt een aantal optimalisaties voor:

  • Verbeteren van de huidige grondwastechnieken.
  • Engineered solutions: gronden worden niet gestort maar worden gebruikt voor bijvoorbeeld het aanleggen van bermen, dijklichamen, ophogingen ed op een zodanige manier dat deze gronden geen risico inhouden naar de omgeving toe en naar het grondwater. Het aanleggen van dergelijke constructies kan enkel maar gebeuren op voorwaarde dat deze manier van werken volledig vergund is/kan worden en volgens de regels van het grondverzet die momenteel verder uitgewerkt worden. Deze laatste optie is nog niet zeker, gezien de recente uitspraak van de RvS en de onduidelijkheid hoe dergelijke oplossingen vergund moeten worden.
  • Fytoremediatie met hennep als saneringstechniek: deze techniek heeft nog niet aangetoond dat ze effectief is voor de sanering van PFAS-gronden.

Uitwerking van de geselecteerde saneringsvarianten: gebaseerd op vier pijlers:

  • Pijler 1: Op basis van de biomonitoringsgegevens bij de bewoners is het aangewezen om bijkomende acties te nemen om de impact van de verontreiniging aanwezig in de bodem op de mens zoveel als mogelijk te beperken. Dit kan enerzijds door de afscherming/verwijdering van verontreinigde gronden waarvan een humaan toxicologisch risico uitgaat omwille van de blootstelling via eieren en potentieel via groenten en fruit. Anderzijds kan dit door overige blootstellingsroutes te elimineren en zo de potentiële blootstelling in de ruimere omgeving van Zwijndrecht tijdens allerlei activiteiten van omwonenden te verminderen.
  • Pijler 2: De huidige weerhouden saneringstechnieken houden grootschalige ontgravingen in en zullen een significante impact hebben op het privé- en gemeenschapsleven in de gemeente Zwijndrecht gedurende verschillende jaren. Deze impact zal evenwel ruimtelijk gespreid zijn, en dus niet constant voor het ganse gebied gedurende de ganse saneringsduur. Naast de inspanning die de gemeenschap/omwonenden zullen dragen, zal 3M als saneringsplichtige ook zijn bijdrage leveren door de hinder op vlak van stof, lawaai, licht, verkeer tot een minimum trachten te herleiden gedurende de ganse periode. Dit betekent dat de aannemer van de werken er moet naar streven om al de beschikbare technieken in te zetten die momenteel praktisch haalbaar zijn om te kunnen spreken van een succesvolle implementatie.
  • Pijler 3: Het dossier rond PFAS-verontreinigingen afkomstig van 3M en de aanpak van deze verontreinigingen is nog volop in ontwikkeling. Het huidige bodemsaneringsproject is gebaseerd op de huidige kennis van de verontreinigingstoestand in het vaste deel van de aarde en de huidige beschikbare saneringstechnieken. Gezien de uitdaging waar Zwijndrecht samen met 3M voor staat dient in de effectieve uitvoeringsperiode van de sanering steeds rekening gehouden te worden met dit voortschrijdende inzicht.
    1. Maximale reductie van hoeveelheid te storten gronden
    2. Lopend onderzoek naar fytoremediatie
    3. Herevaluatie indien wetgevend kader wijzigt
    4. Acceptatiecapaciteit van de verschillende verwerkers/stortplaatsen en aanvoercapaciteit van propere aanvulgrond
  • Pijler 4: De saneringswerken opgenomen in dit eerste gefaseerde bodemsaneringsproject zijn vrij algemeen omschreven en bijgevolg niet-perceelsgebonden, en dit door de korte opmaaktermijn van het BSP. Gelet op de korte termijn die OVAM heeft opgelegd om dit eerste gefaseerd bodemsaneringsproject op te stellen is het ook onmogelijk om per perceel in detail te omschrijven wat concreet zal gebeuren. Om aan deze bezorgdheid tegemoet te komen zal voorafgaand aan de start van de feitelijke werken een draaiboek opgesteld worden waarin de detailplanning, de feitelijke aanpak zal in beschreven worden. Een dergelijk draaiboek zal op perceelsniveau opgesteld worden nadat ook de nodige gesprekken en plaatsbezoeken per perceel zijn uitgevoerd.

Organisatie van het openbaar onderzoek:

Bij een BSP waarbij naast bronpercelen, ook zgn. verspreidingspercelen betrokken zijn, worden de eigenaars en gebruikers van deze verspreidingspercelen door de Ovam individueel op de hoogte gebracht van het volledig verklaarde BSP. De Ovam legt dit BSP ter inzage gedurende een periode van minimaal 30 kalenderdagen.

Aangezien er in het BSP ook ingedeelde inrichtingen zijn opgenomen (tijdelijke opslagplaats gronden, lozing afvalwater, afvalwaterzuiveringsinstallatie, tankstation, bureelcontainers, stroomgroepen,..), wordt ook aan de gemeente gevraagd om een openbaar onderzoek te organiseren. Dit omvat de aanplakking van de bekendmaking aan het gemeentehuis, en aan de saneringszone. 

Vermits het openbaar onderzoek van de gemeente loopt van 23 augustus tot en met 21 september 2022 (maximaal 10 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek van Ovam), besliste de Ovam om ook haar inzageperiode te verlengen met 10 dagen, zodat zowel bij de Ovam, als bij de gemeente inzage wordt voorzien tussen 12 augustus en 21 september.

Naast het verzoek tot organisatie van het openbaar onderzoek, wordt aan de gemeente gevraagd om binnen 50 kalenderdagen na ontvangst een advies te formuleren. De laatste nuttige zitting hiervoor is op dinsdag 11 oktober 2022.

Er werden tijdens het openbaar onderzoek 44 bezwaren ingediend bij de gemeente. Alle bezwaren werden aan de Ovam overgemaakt ter beoordeling. De gemeente is niet verplicht om alle bezwaren en opmerkingen te beoordelen en/of te weerleggen, maar kan deze wel gebruiken bij haar advisering.

Ingediende opmerkingen/bezwaren tijdens het openbaar onderzoek:

  • Een bemonstering per perceel op PFAS moet mogelijk zijn.
  • Hoe wordt omgegaan met beperkte verhardingen/halfverhardingen?
  • Vraag naar minder invasieve saneringstechnieken ter vervanging/in aanvulling van afgravingen.
  • Mogelijk uitstel van de sanering in afwachting van onderzoek naar andere saneringstechnieken.
  • Opmaak van zeer grondige planning met respect voor bloeiperiode van planten met oog voor recuperatie van planten, en korte uitvoeringsperiode;
  • Onduidelijkheid over de status van verhardingen: blijft de aansprakelijkheid van 3M onbeperkt gelden? Wordt de openbare weg en riolering heraangelegd? De gemeente voert een onthardingsbeleid in het licht van de klimaatuitdagingen. Zonder kader voor toekomstige sanering onder verharding, wordt dit beleid gehypothekeerd.
  • Afbraak op termijn van oude woningen ten voordele van klimaatneutrale woningen.
  • Er dient aangetoond te worden dat de vervuiling in het grondwater, die in deze fase niet weggenomen zal worden, geen negatief effect kan hebben op de sanering van het vaste deel van de bodem zodat er nieuwe sanering nodig is. Indien hier een risico bestaat, dienen voorzorgsmaatregelen getroffen te worden.
  • Er dient aangetoond te worden dat de vervuiling in de bodem op aanpalende percelen langs de grens van zone 1A zich niet opnieuw kan verspreiden richting zone 1A. Indien hier een risico bestaat, dienen voorzorgsmaatregelen getroffen te worden.
  • Emissies via de lucht van PFAS dient vermeden te worden. Productiesite van 3M moet streng gecontroleerd worden.
  • Er moet meteen na de sanering een aangepast bodemattest verstrekt worden. Hierbij dient de vraag gesteld of de verharde oppervlaktes, die niet zijn gesaneerd, nominatief op dit attest worden vermeld evenals de wijze van sanering.
  • Iedere eigenaar heeft voor alle expertiseverslagen recht op een tegenexpertise op kosten van de saneringsplichtige.
  • Behoud en recuperatie van bestaand groen:
    • Zoveel mogelijke bomen, hagen en planten dienen ter plaatse behouden te worden. Daartoe dienen de nodige beschermingsmaatregelen getroffen te worden.
    • In tweede instantie – wanneer behoud ter plaatse niet mogelijk is – dient volgens wens van de eigenaar plantgoed maximaal gerecupereerd te worden. 
    • Deze planten dienen in het juiste seizoen en omzichtig uit de bodem gehaald worden en eveneens in het juiste seizoen terug aangeplant worden. Om dit te kunnen realiseren, dient bij aanvang van het project in kaart gebracht te worden welke planten tijdelijk verplaatst dienen te worden en in welke periode dat best gebeurt (zowel uit de grond halen als heraanplanten). Dit moet een stuk eerder gebeuren dan 1 à 2 maanden voor de start van de effectieve uitvoering van de werken op het desbetreffende perceel. Op basis van die inventarisatie kan een planning opgesteld worden voor die planten, en dient de planning voor de saneringswerken van deze tuinen hierop afgestemd te worden.
    • Tussen het wegnemen en terugplaatsen dienen de planten in de juiste condities (bodemsamenstelling, vocht, standplaats,…) bewaard en onderhouden te worden (o.a. snoei tegen verwildering).
    • Hagen die niet ter plaatse behouden kunnen worden, dienen in zo groot mogelijke delen samengehouden te worden om de schade aan de wortels en takken te beperken en de slaagkans van het heraanplanten te maximaliseren.
  • Kwaliteit en samenstelling aangevoerde grond:
    • De aangevoerde grond moet vergelijkbare fysisch-chemische eigenschappen vertonen met alle verwijderde grond en dit over de volledig afgegraven diepte. Enkel zo heeft behouden en gerecupereerd plantgoed maximale kansen op overleven en floreren. Dit is bij uitstek van belang in sier- en moestuinen en in de buurt van te behouden bomen en planten in grastuinen.
       De toevoeging van humus, compost, (ecologische!) meststoffen, schimmels en andere toeslagstoffen dient voorzien te worden in functie van de beplanting en het type tuin. De rekolonisatie van bodemfauna en bodemschimmels is essentieel voor de slaagkans en de snelheid van het herstel van de vruchtbaarheid van de bodem.
    • De duurtijd van de sanering van de volledige zone 1A mag geen reden zijn om de kwaliteit van aangevoerde grond los te laten. Kwaliteit en termijn zijn van gelijk belang en moeten beide bewaakt worden. In die zin mag de onduidelijkheid over de beschikbaarheid en kwaliteit van aanvoergrond, zoals aangegeven in het BSP (BSP, p. 10 en p. 100 (“schrale gronden”)), geen vrijgeleide zijn om minder kwalitatieve grond te gebruiken
    • De gronden moeten voldoende, maar zeker ook niet te sterk verdicht worden. Bodemverdichting dient maximaal vermeden te worden. Vastgereden aarde dient voorafgaandelijk aan de heraanleg terug los gemaakt te worden door bv. frezen en ploffen.
  • De nieuwe grasmatten dienen van goede kwaliteit te zijn en type gras moet aangepast zijn aan de locatie (bv. schaduw) en het gebruik (bv. speelgazon of siergazon). Zones met gras en bloemen (bloemenweides) dienen heraangelegd te worden met “bloementapijten” (vb. www.bt-bloementapijten.com). Ook bloembollen dienen terug voorzien te worden.
  • Indien een bepaalde plantensoort niet verkrijgbaar is, dient in samenspraak met de eigenaar een alternatief gekozen te worden.
  • Elementen als worteldoeken, boomschors en steentjes dienen opnieuw voorzien te worden.
  • Alle zaken die verwijderd worden (zoals verhardingen, boordstenen, tuinverlichting, pergola’s, stapstenen, afsluitingen en leidingen), dienen volledig opnieuw voorzien te worden, hetzij met gerecupereerde materialen, hetzij met nieuwe.
  • Bij elke beschadiging van een te behouden verharding die niet hersteld kan worden zonder esthetische minwaarde dient de volledige verharding vervangen te worden, tenzij de eigenaar akkoord gaat met een alternatieve oplossing (bv. verkleinen van de verharde zone of aanvaarding afwijkende kleur van nieuwe tegel(s) of planken, of financiële vergoeding van de minwaarde). Hetzelfde geldt voor beschadigingen aan afsluitingen, uitrustingen, leidingen of andere tuinelementen.
  • Afsluitingen dienen op exact dezelfde plaats gezet worden als de afgebroken afsluiting. Een correcte opmeting door een landmeter is daarom belangrijk.
  • Zowel losse als vaste uitrusting (als hokken, speeltuigen of tuinmeubilair) die tijdens de sanering niet gestockeerd kan worden op het te saneren terrein zelf, dient op een geschikte locatie bewaard te worden. Deze uitrusting dient ook opgenomen te worden in de plaatsbeschrijving voorafgaand aan de werken en voorafgaand aan de verwijdering ervan.
  • De heraanleg dient niet enkel integraal betaald, maar ook integraal georganiseerd te worden door 3M. Het is niet eenvoudig om als particulier tijdig en tegen de juiste prijs (d.i. de maximumprijs in het schattingsrapport) een (tuin)aannemer te vinden. 
  • Wanneer de eigenaar verlangt bepaalde werken zelf uit te voeren of door een eigen aannemer of tuinman te laten uitvoeren, moet dit evenwel mogelijk blijven. In dat geval dient een financiële regeling getroffen te worden waarbij zowel de aankoop als de aanplant of uitvoering vergoed wordt, waarbij eventuele inflatie in rekening gebracht wordt.
  • Het moet mogelijk zijn dat ook aannemers die aangesteld zijn door de eigenaars de werfwegen kunnen gebruiken.
  • Standaardbestek 250 (laatste versie) dient van toepassing te zijn, opdat een basiskwaliteit voor de uitvoering van de voorzorgsmaatregelen en de heraanleg na sanering gewaarborgd kan worden.
  • Te behouden elementen, bomen en planten dienen beschermd te worden om schade te voorkomen (zie ook SB 250).
  • Allerlei effecten van de sanering op huisdieren, pluimvee en weidedieren werden niet opgenomen in het BSP. Er dienen maatregelen en oplossingen te worden aangereikt vanuit het project betreffende de stalling van paarden, het huisvesten van kippen of huisdieren die niet te allen tijde binnen gehouden kunnen worden zonder overlast of schade, stressmedicatie bij angstige dieren door de werken, enz.
  • De inventarisatie van tijdelijk te verplaatsen planten dient voorafgaand aan het project uitgevoerd te worden in plaats van 1 à 2 maanden voor aanvang van de effectieve saneringswerken op desbetreffende percelen.
  • De planning voor de saneringswerken, en meer bepaald wanneer welk perceel aangepakt wordt, dient tijdig gecommuniceerd te worden zodat bewoners die eventueel nog bepaalde zaken willen wijzigen, verhuizen of regelen (bv. organiseren van eigen werken of werken door zelf aangestelde aannemers), daarvoor de tijd hebben. Dit kan opgevangen worden door een gedetailleerde planning voor de volledige zone 1A voorafgaand aan de start van de werken.
  • Transporten dienen zo snel mogelijk weg van de bewoning afgeleid te worden. Het is momenteel bijvoorbeeld niet duidelijk op welke manier de Dwarslaan bereikt wordt vanaf de TOP. Ook: een groot deel van de Molenstraat (verharding en riolering) is momenteel is zeer slechte staat. Zwaar vrachtverkeer is nefast voor een nu al precaire situatie. 
  • De privacy van de bewoners moet bewaakt worden. Waar nodig en waar mogelijk moeten werfhekken met doeken geplaatst worden om inkijk te voorkomen. Dergelijke afsluitingen kunnen helpen om stofhinder tegen te gaan.
  • Wanneer behouden of (op)nieuw aangeplante bomen, hagen en planten na en omwille van de sanering of heraanleg doodgaan (bv. door beschadiging van wortels of verzwakking door slechte bodemkwaliteit of samenstelling), dienen deze alsnog vervangen of gecompenseerd te worden. In die zin moet een waarborgperiode van minimaal 2 jaar voorzien worden vanaf het moment dat de tuin volledig is afgewerkt en vanaf de vervanging van beplanting die binnen de waarborgtermijn doodgaan. Een laatste plaatsbeschrijving 6 maanden na de werken is daarom te weinig. Ook de opvolging van bomen gedurende maximaal 1 jaar is te kort (zie BSP, p. 96).
  • Lange periodes van droogte kunnen de slaagkans van de (her)aanplanting verkleinen, aangezien de planten en bomen door de sanering extra kwetsbaar zijn. Opdat deze periodes overbrugd kunnen worden, moet er een correct bewateringsplan uitgewerkt worden, waarvan de uitvoering en bijhorende kosten ten laste van de saneringsplichtige zijn. Daarbij kan bv. gedacht worden aan waterzakken voor bomen en grote heesters. Indien er zich schade voordoet aan verhardingen, afsluitingen, uitrustingen of leidingen na en ten gevolge van de sanering (bv. verzakkingen), dient deze schade hersteld of vergoed te worden. De saneringsplichtige dient deze herstellingswerken te organiseren (tenzij de eigenaar er zelf voor kiest de organisatie zelf te doen), en te betalen.
  • Het dossier is te weinig uitgewerkt. Er zijn meer vragen dan antwoorden. Mogelijk komen er nog veel wijzigingen tegen dat het project in uitvoering gaat.
  • Snelheid mag niet ten koste gaan van kwaliteit.
  • Inspraak wordt beknot door heel wat cruciale elementen door te schuiven naar de volgende fase (o.a. volgend BBO), hetgeen indruist tegen de basisbeginselen van behoorlijk bestuur.
  • Het maakt dit voorliggende bodemsaneringsplan bijzonder kwetsbaar voor allerhande acties en vorderingen die een snelle, kwaliteitsvolle uitvoering in de weg zullen staan. Dit maakt de betrokken eigenaars dubbel slachtoffer: zij hebben geen inspraak over de uiteindelijke uitvoering en de uitvoering zal in het gedrang komen door deze manier van werken.
  • De saneringsoperatie moet definitief zijn, zonder mogelijkheid tot latere hercontaminatie door vervuild grondwater, met voldoende voorzorgsmaatregelen om onder meer verstuiving van stof tijdens de werkzaamheden en het risico op contaminatie door niet gesaneerde percelen te beperken of te vermijden.
  • De gekozen saneringsmethode is niet of onvoldoende aangepast aan alle getroffen percelen waardoor extra schade (ecologisch, psychologisch, economisch,…) wordt berokkend aan de getroffen inwoners.
  • De sanering moet gebeuren maar er is geen hoogdringend risico is, d.w.z. dat er vertrouwen is in de opgelegde no-regret-maatregelen. Indien de no-regret-maatregelen de inwoners onvoldoende zouden beschermen tegen verdere contaminatie, dan dienen deze maatregelen snel bijgesteld of hadden zij al bijgesteld moeten zijn. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen echte urgentie bestaat en dat dus kan gekeken worden (lees: gezocht worden) naar betere, meer geschikte saneringsmethodes en –technieken.
  • De drang om (te) snel over te gaan tot uitvoering mag geen duurzame en kwaliteitsvolle uitvoering verhinderen. Daar waar wij geen verdere bijsturing verwachten van het huidige handelingskader (omdat in dat geval gans Vlaanderen dient te worden gesaneerd) zijn de elementen, die in het voorliggende Bodemsaneringsplan worden aangehaald, wel bepalend voor het resultaat van deze saneringsoperatie. Het zou dan ook getuigen van een goed en zorgvuldig bestuur dat eerst de kernelementen van dit voorliggend Bodemsaneringsplan verder worden onderzocht, alvorens te snel foutieve conclusies te trekken of over te gaan tot foutieve en niet-duurzame uitvoering.
  • De sanering moet gebeuren op maat en op afroep. Immers de meest gewenst sanering in de ogen van de eigenaars van de betrokken percelen is sterk afhankelijk van enerzijds de concrete levenssituatie van deze eigenaren (leeftijd, gezinssituatie (jonge kinderen, geen kinderen), gewenst gebruik van de grond (moestuin?) en anderzijds van de specifieke kenmerken en situatie van de percelen zelf (nieuwe tuin of oude tuin, tuin met oude planten en bomen of tuin met uitsluitend gras, tuin met waardevol groen, eventuele toekomstige plannen (bijvoorbeeld heraanleg, ...).
  • De in voorliggend bodemsaneringsplan voorgestelde afvoerroutes langs onder meer de Oosterweelwerkzone en Dwarslaan zijn o.i. niet correct uitgewerkt en doordacht.
  • Elke bewoner heeft recht op volledig herstel en waar dat niet mogelijk is, op compensatie.
  • Het bodemsaneringsplan vermeldt op pagina 69: “Een gesprek met ANB dient opgestart te worden in verband met de biologisch waardevolle elementen, er is momenteel geen kennis over de impact op de werken”. Dit is een onaanvaardbare manier van werken waar eerst de werken worden uitgetekend en slechts nadien zal worden gekeken naar de impact hiervan. Dit is in strijd met de principes van behoorlijk bestuur en het zorgvuldigheidsbeginsel en is opnieuw een spijtig bewijs van de gebrekkige voorbereiding die tot dit plan heeft geleid; een gebrekkige voorbereiding die wordt weerspiegeld in het plan door de vele onduidelijkheden en open vragen.
  • Een laagdikte van 20 cm teelaarde is enkel toereikend voor toepassing onder een gazon. Elders dient minstens 50 cm teelaarde voorzien te worden. Hierbij dient onder meer onderzocht welke saneringsmethode het meest effectief en efficiënt is bij oudere tuinen met grotere bomen waarvan het wortelstelsel dieper reikt dan de voorziene 70 centimeter.
  • Voor de bewoners van de woningen waar de saneringswerken lopende zijn, van de vijf percelen meteen naast de werfzone (in elke richting) en de percelen die rechtstreeks grenzen aan het deel van de werfwegen dat dan in gebruik is, dienen ruimtes beschikbaar gesteld te worden waar deze mensen tijdens de uren van de werkzaamheden kunnen verblijven. Deze ruimtes dienen ingericht en uitgerust te zijn in functie van de noden van bewoners.
  • Aangezien fytoremediatie een goedkope, milieuvriendelijke en eenvoudige saneringstechniek is, zou deze al meteen vanaf de start van de werkzaamheden toegepast kunnen worden op de landbouwgronden in afwachting van het afwerken van de leeflaagsanering in de tuinen. Als blijkt dat dit onvoldoende resultaat geeft wanneer de sanering van de tuinen is afgerond en de landbouwgronden aan de beurt zijn of wanneer de sanering zo toch te lang zou duren, kan nog steeds overgegaan worden tot leeflaagsanering. Als de fytoremediatie wel een bevredigend resultaat oplevert, is zo geen kostbare tijd verloren. Bijkomende voordelen zijn dat de TOP zo deels aan het zicht van de omwonenden onttrokken wordt en dat stofvorming en -verspreiding een stuk ingedijkt wordt. Verder onderzoek moet gevoerd worden of dit ook van toepassing kan zijn op onder meer het Vredesbos.
  • Een bemonstering en analyse per perceel is niet voorzien in het BSP. Op deze manier is het gissen over de hoeveelheid PFOS/PFAS in de bodem en de diepte waarop zij zich bevinden. Het is echt juist deze argumentatie die ook wordt gebruikt voor zone 1B en 2 (dat er te weinig informatie is om een uitspraak te kunnen doen) maar die ook zonder uitzondering kan worden toegepast op zone 1A.
  • Het is niet aangewezen dat kinderopvang georganiseerd wordt in de zone die gesaneerd wordt. Voor de twee initiatieven binnen zone 1A dient geschikte tijdelijke infrastructuur voorzien te worden buiten de zone. Oplossingen dienen ruim op voorhand gezocht te worden in samenspraak met agentschap Opgroeien en een gespecialiseerde kinderarts. Dit om te bekijken vanaf welke straal rondom de crèche met PFAS-vervuilde stofopwaaiing en geluidshinder slecht is voor de gezondheid van het kind. Dit dient te gebeuren door een expert die alle gezondheidsrisico’s van PFAS kent en zeker bij kinderen. Daarnaast moet ook het luik stress door geluidshinder bekeken worden door een gespecialiseerd kinderarts. De zorg voor de kinderen mag tijdens deze periode van sanering niet op achteruit gaan en moet gegarandeerd blijven (eventueel op verplaatsing). Bij voorkeur wordt de sanering rondom de crèche tijdens de sluitingsperiode van de crèche georganiseerd.
  • Een beschrijvend onderzoek moet de hoeveelheid, concentraties en omvang van de verontreiniging bepalen per perceel, en de humane, verspreidings- en ecotoxicologische risico’s die aan de verontreiniging verbonden zijn per perceel bepalen. Daaruit kan afgeleid worden welke saneringstechnieken kunnen overwogen worden. Dit is niet gebeurd voor de percelen van zone 1A.
  • De humane, verspreidings- en ecotoxicologische risico’s die aan de verontreinigingsgraad per perceel verbonden zijn dienen zo goed als mogelijk te worden bepaald.
  • Het huidige BSP mist cruciale informatie zoals vervuiling grondwater, de oppervlakte van de volledige vervuilingspluim, het risico op uitloging.
  • Het BSP vermeldt dat er gemiddelde concentraties van 5,4 microgram/kg ds tot 1,5 m diepte wordt gevonden. Dit ligt boven de grens van 3,8 microgram/kg ds uit het tijdelijke handelingskader van OVAM voor toepassing van tuinen met moestuinen of kippenren. Een leeflaagsanering van 70cm lijkt dan onvoldoende. 
  • Het is geweten dat wortels van oa. fruitbomen groeien naar de diepte van de grondwaterstand indien deze zich hoger dan 2m diepte onder het maaiveld bevindt. Er zijn verschillende soorten groenten, zoals zoete aardappelen, asperges, okra, tomaten, rabarber, pompoen die tot - 90 cm diepte kunnen groeien. Ook zijn er verschillende grassen en onkruid die diepere wortels hebben dan - 70 cm. Er blijven dus concrete maatregelen te volgen voor het verwijderen van tuinafval.
  • 3M dient de omwonenden tegemoet te komen in de kosten van de besproeiing van hun tuinen, dit dient immers nog steeds met leidingwater in plaats van met grondwater te gebeuren (no regret maatregelen).
  • De TOP waar de vervuilde gronden tijdelijk en gescheiden volgens functie worden opgeslagen, dient correct vergund te zijn en onderworpen zijn aan de nodige milieueffectrapportage.
  • De (voorlopige) keuze om de Dwarslaan te gebruiken voor het transport van de af te voeren vervuilde grond en aan te voeren aanvulgrond is onaanvaardbaar, en vanuit werforganisatie niet de beste keuze.
  • Om de negatieve effecten van de sanering op de natuurwaarden en de biodiversiteit te mitigeren, zullen er verregaande natuur-opwaarderingen moeten gerealiseerd worden in bv Blokkersdijk, Palingbeek, Vlietbosbeek, Vlietbos, uitbreiding Vredesbos,…
  • Natuurpunt Waasland vraagt om een scenario uit te werken waarbij de meest vervuilde landbouwpercelen worden omgezet naar bos, zodat de vervuiling niet meer in de voedselketen kan komen.
  • Natuurpunt Waasland vraagt om een diepgaande wetenschappelijke studie te laten opmaken om dit globale biodiversiteitsverlies te voorkomen en te herstellen, vooraleer de werken aan te vatten. De biodiversiteitsstudie dient opgemaakt te worden door een team van experten uit diverse disciplines. Tijdens de werken moet een voltijdse ecoloog de uitvoering van de biodiversiteitsmaatregelen van nabij opvolgen en begeleiden.
  • De saneringswerken in Zwijndrecht bieden uitzonderlijke opportuniteiten om er meteen klimaatmaatregelen in te verankeren. Bij het aanvullen met zuivere grond, kan er een herprofilering van de bodem gerealiseerd worden, waarbij waterretentie, wateropstuwingen in beken, bredere beekbeddingen met komberging, vertraagde afvoer, poelen, wadi’s, … kunnen voorzien worden. Waterretentie moet vanaf de bovenloop van de beken voorzien worden en stapsgewijs meermaals herhaald worden. Ook andere kwaliteitsverbeteringen van het landschap kunnen bij het BSP meteen opgenomen worden, zoals vergroening, kleine landschapselementen, waterpartijen.

 Naast bezwaren en opmerkingen kwamen ook veel vragen naar voren uit de bezwaarschriften, zoals:

  • Kunnen bewoners reeds starten met voorbereidende werken (snoeien, stekken,…)?
  • Concrete vragen over de uitvoeringsfase:
    1. Is de aangevoerde grond zuiver?
    2. Wordt bestaande materialen beschermd?
    3. Worden bestaande afmetingen van paden, eigendomsgrenzen behouden?
    4. Welke compensaties worden er voor de bewoners voorzien voor alle (mentale en organisatorische) hinder tijdens deze saneringswerken?

Bespreking van het bodemsaneringsproject:

[1] Gemeente Zwijndrecht erkent de enorme prestatie die het studiebureau binnen een zeer kort tijdsbestek heeft geleverd, maar vraagt uitdrukkelijk om akte te nemen van de volgende foutieve of misleidende weergaven in het rapport:

Detectielimieten

“In eerste instantie lijkt er geen risico uit te gaan van de consumptie van zelfgekweekte groenten, maar er wordt aan bevolen deze route verder te onderzoeken”. (Deel 3, p. 16 en elders)

Zoals meermaals aangestipt tijdens gesprekken tussen gemeente en studiebureau, is de gehanteerde detectielimiet (0,5 µg/kg ds) onbruikbaar hoog, want hoger dan relevante risicogrenswaarden (cf. huidige EFSA-waarden). Op basis van beschikbare analyses met veel lagere detectiegrenzen was de gemeente van meet af aan terughoudend over de resultaten in het BBO fase 1. Er kan geen enkele conclusie worden getrokken, en zeker niet dat er geen risico lijkt uit te gaan van consumptie van groenten en fruit. De kennislacune ter zake in het rapport is compleet. 

Het studiebureau neemt zich voor de herbemonstering uit te voeren in een volgende fase van het BBO (cf. omgang met “Opmerkingen geformuleerd door OVAM”, pp. 25-6). Het zou dan ook goed zijn om geen voorbarige “te verwachten” conclusies te trekken. 

Gebruik van PFAS-houdende grond in definitieve constructies 

“Op basis van gesprekken met de gemeente Zwijndrecht zou er evenwel de mogelijkheid bestaan om dit op hun grondgebied toe te passen, bijvoorbeeld als bufferzone tussen de recent aangelegde kluifrotonde en de afrit Beveren van de E34.” (Deel 3, p. 92)

Deze optie ligt inderdaad op tafel en de gemeente heeft daar nog niet mee ingestemd. Het ging bij de bespreking om de “lagere concentraties” (zone 2), wat afgaand op de kolom- en schudproeven uitgevoerd door studiebureau TV RoTS voor Lantis mogelijks verdedigbaar is. Uitloging van gronden boven 6 µg/kg ds overschrijden evenwel naar alle waarschijnlijkheid de lozingsnorm van 120 ng/L bij uitloging, en resulteren bijgevolg in een ecotoxicologisch risico. De gemeente kan het gebruik van pfas-houdende gronden in definitieve constructies slechts gunstig adviseren indien Vito deze toepassing gunstig beoordeeld heeft. De studie loopt tot begin 2023. 

De gemeente wijst erop dat ze sinds juni 2021 bij Lantis erop aandringt geen pfos-grond meer te gebruiken in constructies, juist om te voorkomen dat bermen in een later stadium nog moeten worden opgeruimd t.g.v. een uitlogingsrisico. 

Beoordeling humaan risico

De gemeente betreurt dat de saneringsnoodzaak op basis van blootstelling regelmatig wordt ondergraven. Het rapport insinueert dat de boosdoeners eieren zijn (en “misschien” zelfgekweekte groenten/fruit). Hier en daar wordt wel verwezen naar contact met / inademing van stofdeeltjes en vaststelling van hoge waarden in bloed (“advies van AZG”), maar globaal lijkt de boodschap te zijn dat we gewoon ook kunnen stoppen met kippeneieren te eten. Op opmerking van OVAM dat ook bij niet-ei-eters zeer hoge PFAS-gehaltes in het bloed zijn teruggevonden, antwoordt ERM ontwijkend: “resultaten opgevraagd, nog niet ontvangen”. Het studiebureau heeft de relevante resultaten. Alleen heeft men de uitsplitsing naar woonplaats (zone 1A/1B) kennelijk niet gekregen. 

Er wordt zelfs gesteld dat er slechts 1 ei is gevonden dat de FAVV-actiedrempel van 100µg overschrijdt. Dit is irrelevant en het studiebureau weet dat. Men moet zich dan ook afvragen waarom een achterhaald kader wordt aangehaald, tenzij om de risico’s te minimaliseren. De gemeente betreurt dit, want het tast ten onrechte het draagvlak voor sanering aan. 

Gebiedsafbakening 

Er is sprake van een zone 1A, zone 1B en zone 2. De afbakening van zone 2, met name de uitsluiting van het woongebied tussen de spoorweg en de E17, vloeit echter voort uit een bodemsaneringsdrempel (6,5 µg/kg ds) die inmiddels verlaten is. De gemeente herinnert aan haar vraag om te blijven onderzoeken, en waar nodig in te grijpen, tot waar de signatuur van 3M niet meer waarneembaar is. 

Zowel de voorgestelde bodemsaneringsnormen als de veronderstelde ruimtelijke invloedzone uitgaand van de 3M-site (Deel III, 38-9) zijn gebaseerd op S-Risk (EPA 2016) en RIVM 2019 (RGW 2018). Beide zijn niet meer actueel. Zie advies gemeente Zwijndrecht over het BBO fase 1. 

Historiek kennisopbouw, verwijzing naar BBO 2006 

De historische schets van BBO’s -- luchtdepositieonderzoek uit 2006 waaruit zou blijken dat atmosferische depositie de dominante verspreidingsroute is, geeft een sterk vertekend beeld van betreffend rapport. In het BBO 2006 gaat alle aandacht naar de waterfase, lucht komt nauwelijks aan bod. “Beperkte luchtdepositie” wordt als secundaire verspreidingsroute “niet uitgesloten”, en dan nog voornamelijk richting Noordoosten. Over oorzaak van verontreiniging onder de E34 (22 µg in de bodem) is er in feite geen sluitend antwoord. Deze weergave is kwalijk omdat we vandaag weten dat 3M in de jaren ‘90 goed op de hoogte was van problematische uitstoot maar dit onderbelicht liet in het BBO van 2006. De toenmalige milieudeskundige van 3M heeft erkend dat 3M de uitstoot niet onder controle kreeg, ook na de aanpassing van de installatie midden jaren ’90.  Een paar voorbeelden uit het BBO 2006 ter illustratie van het belang van lucht: 

“De aanwezigheid van organofluorverbindingen zuidelijk van de Expressweg kunnen moeilijk verklaard worden op basis van de grondwaterstromingsrichting, vermits de Palingbeek, uitgaande van waterstandsmetingen, een drainerend karakter vertoont. Opstuwing bij zéér hevige regenval wordt weinig waarschijnlijk geacht, maar kan niet uitgesloten worden. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan een beperkte uitloging als gevolg van historische luchtdepositie ook niet uitgesloten worden als de oorzaak van de verhoogde concentraties in het grondwater. PFOS heeft zich verspreid-tot-in-het Blokkersdijk Natuurreservaat in concentraties boven de drinkwaternorm. Deze verontreiniging wordt voornamelijk door een oppervlakkige grondwaterstroming over de Blokkersdijk veroorzaakt. Anderzijds kan er eveneens een beperkte bijdrage van luchtdepositie aanwezig zijn geweest.” (BBO 2006)

“Vermits in het verleden mogelijke bronnen op het terrein van 3M aanwezig zijn geweest, kan luchtdepositie niet uitgesloten worden en dient deze verspreidingsweg mee in beschouwing genomen te worden ... Uitgaande van de dispersieberekeningen die in het verleden werden uitgevoerd en de overwegende windrichting worden de hoogste concentraties in de grond verwacht binnen een afstand van 1 km in noordoostelijke richting van de emissiebron. Dit betekent dat er voor het luchtdepositieonderzoek nadruk gelegd wordt op het terrein van Lanxess en de weg van 3M richting de Schelde.”  (p. 57)

“Bij de berekeningen werd geen rekening gehouden met mogelijke bijdragen ten gevolge van luchtdepositie. Op basis van het luchtdepositieonderzoek uitgevoerd op de site van Lanxess (zie paragraaf 10:6.3) kan geconcludeerd worden dat deze verspreidingsweg weinig relevant is.”

Anderzijds was de enige saneringsmaatregel voor de verontreiniging onder de E34 de bronbemaling op de 3M-site, en werd in 2015 stelt eindverklaring: sanering heeft haar werk gedaan, geen verdere maatregelen onder de E34 noodzakelijk. In elk geval zijn er weinig antwoorden in het BBO 2006 over verspreidingsroutes, terwijl 3M wel over antwoorden beschikte. 

De gemeente herhaalt haar vraag, ingezonden n.a.v. BBO fase 1, om diffuse atmosferische depositie verder en nauwkeurig te onderzoeken. Het Lanxess-luchtdispersiemodel gebruikt in 2006 (niet voor PFAS, wel voor zwavelcomponenten) moet worden vervangen door iets dat meer geschikt is. 

[2] De gemeente vraagt aandacht voor de mentale, economische en ecologische schade die, na de verontreiniging, ook de sanering zal teweegbrengen, en is van oordeel dat het saneringsproject deze schade moet ondervangen door middel van meer en duidelijk omschreven bewarende maatregelen en koppelkansen. De gemeente vraagt om deze als voorwaarde op te nemen in de conformverklaring van het BSP en adviseert als volgt. 

1. Windows of opportunity [1]: van kansen naar sanering

Het saneringsproject moet enerzijds gericht zijn op vuilvrachtverwijdering, anderzijds op het wegnemen van beperkingen op het gebruiksgenot. Ook de gemeente Zwijndrecht is van mening dat het succes van een bodemsanering afhangt van de volledige uitvoering van een globale aanpak met als hoofddoel een meer leefbaar Zwijndrecht (cf. p. 94, Pijler 4). Echter ontbreekt bij de criteria voor de fasering (“aanwezigheid van een actueel risico, bereikbaarheid, concentraties en logistieke combineerbaarheid”, p. 94) één belangrijk element, en dat is de individuele burger met zijn plannen en zorgen.

Het bestuur dringt erop aan dat haar grondgebied gestaag pfas-vrij wordt gemaakt, maar dat daarbij het persoonlijk leed van de mensen door de saneringsopgave niet uit het oog verloren wordt. 

Voor zover de logistieke haalbaarheid daardoor niet in het gedrang komt (bv. een perceel zal in de toekomst niet meer bereikbaar zijn), vraagt de gemeente om gebruik te maken van “windows of opportunity”:

Hoogste prioriteit voor eigenaars die om een sanering vragen, bijvoorbeeld omdat ze bouw- of inrichtingswerken op hun perceel willen aanvatten of afwerken.

Laagste prioriteit voor eigenaars van (steeds vlot bereikbare) tuinzones die de sanering willen uitstellen, zonder uiteraard van een uiteindelijke sanering binnen een redelijke termijn te kunnen afzien. 

Het studiebureau roept immers een aantal beperkingen in voor een snelle en doortastende sanering (zoals capaciteit wasinstallaties en beschikbaarheid aanvoergrond), en wijst op voortschrijdend inzicht (normen en batneec) als mogelijke ‘game changer’ de komende jaren.

Hiertegen zou men kunnen inbrengen dat het verspreidingsrisico blijft bestaan wanneer reeds gesaneerde percelen grenzen aan nog niet gesaneerde percelen. Dit argument gaat echter evengoed op voor de bestemmingsgevoeligheid van saneringsnormen (openbare groenzones worden niet of anders gesaneerd dan daaraan grenzende tuinen). 

Windows of opportunity [2]: van sanering naar kansen 

Tegenover de inspanningen die de gemeenschap/omwonenden zullen dragen zal de veroorzaker en saneringsplichtige de hinder tijdens de werken trachten te beperken (p. 93, ‘pijler 2’). Op die manier, stelt het BSP, zal deze laatste “ook zijn bijdrage leveren” (sic) gelet op de “significante impact op het privé- en gemeenschapsleven in de gemeente Zwijndrecht gedurende verschillende jaren” (p. 107).

Voor de gemeenschap van Zwijndrecht is “een belangrijke doelstelling om over geslaagde werken te kunnen bespreken” (106-7) niet de beperking van hinder. Het zou er nog aan mankeren! Een belangrijke doelstelling moet erin bestaan dat dit traumatisch proces betekenis krijgt. Acceptatie en mentaal welzijn in deze staan of vallen met een duidelijk perspectief op een betere, duurzame, toekomstbestendige leefomgeving. Het saneringsproject moet aangegrepen worden om een kwaliteitssprong te maken aan de hand van koppelkansen op vlak van ecosystemen en beeldkwaliteit (regenwaterafkoppeling, -retentie en –infiltratie; ecologische en klimaatbestendige tuinen, warmtenetten).

Een invasieve sanering op een perceel moet eenmalig en finaal zijn. 

“Bijkomende saneringsacties kunnen momenteel niet worden uitgesloten … Mogelijks levert dit wel een inefficiëntie op.” (Deel 3, p. 20-1). De gemeente is van oordeel dat het onredelijk zou zijn de getroffenen hiervan het slachtoffer te laten zijn. Een invasieve sanering in functie van het humaan risico moet finaal zijn, rekening houdend met het ecotoxicologisch risico. 

Een uitspraak over het ecotoxicologisch risico en het verspreidingsrisico wordt pas verwacht in het kader van het tweede gefaseerd BBO. Voor zover redelijkerwijze te verwachten valt dat hieruit op bepaalde percelen een bijkomende saneringsopgave zal voortvloeien, vraagt de gemeente om deze ten behoeve van de getroffenen in elkaar te passen. Een scenario waarbij op eenzelfde perceel een risicobeperkende, invasieve ingreep in een tuin mogelijks gevolgd wordt door een definitieve sanering op een later tijdstip, is vanuit menselijk oogpunt niet te verantwoorden. 

Binnen bestemmingstype II bevinden zich (zonevreemde) woningen met tuin. Binnen  dit bestemmingstype wordt een overschrijding van de bodemsaneringsnorm vastgesteld tot een diepte minder dan of gelijk aan 1,5 m-mv. Het is niet duidelijk welke diepte in de tuinen binnen deze bestemming zal worden aangehouden voor afgravingen, aangezien een van de argumenten voor scenario ‘volledige afgraving in zone 1A’ de verwijdering van vuilvracht en uitlogingsrisico is (voorafname op ecotox-behandeling).

Bv. “Hierbij dient vermeld dat ter hoogte van de landbouwpercelen binnen het Vliet op een aantal locaties dieper dan 70 cm-mv hogere PFOS concentraties zijn gemeten, wat niet het geval is voor woongebied.” (Deel III, 50). Gaat het enkel om percelen in landbouwgebruik, of kan dit ook het geval zijn bij tuinen in agrarisch gebied?

Bv. Risico op hercontaminatie via grondwater wordt niet tegelijk aangepakt. Waterstand is in sommige delen van 1A (bv. in de Neerstraat) ’s winters slechts 0,5 m-mv. Er moet dus eerst worden vastgesteld dat een sanering van de bodem tot 0,7 m-mv doeltreffend kan worden gemaakt, alvorens tot actie over te gaan. De Vlietbosbeek staat in contact met de Palingbeek, en opstuwing van Palingbeek naar Vlietbosbeek is niet uitgesloten (Deel III, p. 44) . 

Vredesbos

Het maximaal behoud van het Vredesbos wordt door de gemeente onderschreven. De beperking van invasieve sanering tot de bestaande en toekomstige (gewenste) padenstructuur (cf. p. 100), en tot speelplekken (open ruimtes in het bos die aansluiten op de paden en goed bereikbaar zijn), is daarvan het gevolg. De saneringsplichtige moet verder zoeken naar maatregelen om pfos-houdende bodem te fixeren (bv. plumestop-toepassingen) of te saneren zonder vernietiging van het bos. De gemeente wijst erop dat het Vredesbos volgens een door de gemeenteraad aangenomen ruimtelijke uitvoeringsplan bosgebied (bestemmingstype I) en niet recreatiegebied (zoals verkeerdelijk vermeld op p. 87). Bijgevolg zal in het tweede gefaseerd BBO (ecotox-beoordeling), wanneer niet naar het (recreatief) gebruik maar wel naar de bestemming wordt gekeken, een nieuwe afweging moeten worden gemaakt. Er zijn overigens nog geen gegevens over de verontreiniging in het bos (enkel langs de randen bemonsterd).

De gemeente houdt de veroorzaker van de verontreiniging aansprakelijk voor elk humaan of milieurisico dat voortvloeit uit het niet saneren van bodem. 

Klimaat en duurzaamheid

Het saneringsproject fase 1A is zeer ingrijpend en heeft ook op vlak van klimaat een grote impact, maar biedt opportuniteiten om de gemeente klimaatrobuust te maken. 

De beoordeling van ecosysteemdiensten in het BSP is zeer rudimentair gebeurd in de multicriteria-analyse. Voor de gekozen saneringsvariant moet worden gestreefd naar behoud en herstel van ecosysteemdiensten. Minstens mag de verontreinigingssituatie / het saneringsproject de gemeentelijke ambities op vlak van klimaat en duurzaamheid niet hypothekeren. 

Bij de beschrijving van de te saneren zone (Deel III, p. 65) wordt uitgegaan van de bestaande toestand van constructies in de tuinzone (terrassen, tuinhuizen en verharde voortuinen).  P. 99: “Zowel de onverharde voortuinen als onverharde delen van de achtertuinen worden uitgegraven … vaste constructies of verhardingen …. Worden niet verwijderd en grond onder deze  constructies wordt niet ontgraven.”; p. 107: “Er zal niet worden gegraven in verharde gebieden, zodat voetpaden en opritten beschikbaar zullen blijven …” 

De gemeente voert een beleid gericht op de beperking van ruimtebeslag en op tuinen als ecosystemen; inwoners moeten blijvend worden gestimuleerd om overtollige verharding weg te nemen ten behoeve van infiltratie en ecosysteemdiensten. Met name voor de voortuinen hanteert de gemeente een “gemeentelijke beleidslijn Voortuininrichting”. 

In sommige gevallen gaat het daarbij om bouwovertredingen. Bij de geplande gedetailleerde plaatsbeschrijving voor de start van de werken moet niet alleen naar de actuele situatie worden gekeken, maar ook naar de vergunningssituatie en de beleidsmatig gewenste ontwikkeling (minder verharding, tuinen dienen als tuinen te worden ingericht en aangeplant).

In geen geval mag de verontreinigingssituatie dit beleid hypothekeren door beperkingen opgelegd na een afgewerkt saneringsplan. De gemeente vraagt uitdrukkelijk om in de conformverklaring op te nemen dat in het kader van het de sanering de verharde stroken en constructies mee dienen te worden aangepakt wanneer de getroffene aangeeft te willen ontharden of stedenbouwkundig onvergunde/niet regulariseerbare constructies wil verwijderen, of opritten wil herinrichten in lijn met de gemeentelijke beleidslijn Voortuininrichting. Eigenaren moeten ook de keuze krijgen om andere constructies te verwijderen indien zij dat wensen, zodat ook daaronder kan gesaneerd worden. Gezien de impact van de sanering, zijn deze meerwerken vanuit menselijk oogpunt te rechtvaardigen. 

Voor de serres wordt uitdrukkelijk gesteld dat er zal worden gesaneerd in een latere fase. Dit moet ook voor verharde tuinzones zo worden geformaliseerd. 

Behoud van kleine landschapselementen

p. 87: “Grote bomen en vaste structuren blijven gevrijwaard indien stabiel technisch mogelijk deze te behouden.” De gemeente staat erop dat waardevol groen (niet alleen bomen maar ook andere waardevolle KLE’s zoals hagen) op hun standplaats bewaard blijven, tenzij uit een expertise blijkt dat tijdelijke verplanting de levensvatbaarheid van deze waardevolle KLE’s niet in het gedrang zal brengen. Het is aan de saneringsplichtige om met de grootste zorg en een geschikte oplossing aan de slag te gaan. 

Verwijdering van schimmels uit de wortelomgeving van bomen en hagen brengt de levensvatbaarheid in het gedrang. Hieraan moet aandacht worden besteed. 

Er moet een technische oplossing voor sanering in de omgeving van waardevol groen (bomen, hagen, …) worden uitgewerkt. 

Typisch gaan bomen in stress 2 tot 3 jaar na een aanpassing van de omgeving. De opvolging en nazorg moet dus minstens zo lang duren. 

Regenwaterrecuperatie

Recuperatie van regenwater, bijvoorbeeld voor tuinbesproeiing, wordt inderdaad aangemoedigd in de gemeente (p. 88). Controle op het gebruik van regenwater en sanering van slib dient te gebeuren ten laste van de saneringsplichtige. De gemeente vraagt via dit advies dat de saneringsplichtige een regeling voor getroffenen om een hemelwaterput te kunnen laten plaatsen uitwerkt. Deze regeling dient vóór de aanvang van de saneringswerken te worden goedgekeurd door de gemeente en de Ovam.

Sanering van land- en tuinbouwpercelen

Er wordt voorgesteld de verontreinigde (blote) bodem van serres niet actief te saneren wanneer op substraat wordt gekweekt (p. 89). Tenzij de tuinbouwer daarmee instemt, is dit onredelijk. Men kan niet van een tuinbouwer verwachten dat hij zijn huidig gebruik morgen ook nog aanhoudt, tenzij hij terug bij de saneringsplichtige gaat aankloppen.  Bovendien ligt de verontreinigde grond ook vandaag in zijn dagelijkse werkruimte. In zone 1A zijn in een serre pfos-concentraties tot 64 µg/kg ds gemeten, wat volgens het studiebureau geen humaan risico zou inhouden zo lang er op substraat wordt gekweekt. De betrokken tuinbouwer vraagt terecht om zijn perspectieven voor de toekomst te waarborgen en de bodem in zijn serre mee te saneren.  

p. 100: “De aanvulling na ontgraving [van landbouwpercelen] gebeurt met kwalitatieve leemgrond geschikt voor landbouwgebruik, voor zover mogelijk en indien beschikbaar”. Deze voorwaardelijkheid is niet aanvaardbaar. P. 103: “De milieutechnische code is minstens 211”: het zou er nog aan mankeren. 

Herstel van bodem voor elk geëigend landgebruik is de basis van het bodemdecreet, en moet integraal deel uitmaken van het BSP. Of landbouwpercelen terug geschikt zijn voor landbouw na invasieve sanering (en zo ja, hoe lang het duurt voor de grond op vlak van stabiliteit, bioleven en ontdichting terug geschikt zal zijn), is dan ook een vraagstuk dat moet beantwoord zijn bij de conformverklaring. Is dit vraagstuk niet beantwoord bij de conformverklaring, dan moet een mogelijkheid tot vrijwillige onteigening worden ingeschreven. 

De af- en aanvoerfase wordt onvoldoende geconcretiseerd, waardoor kwaliteit niet gewaarborgd is. Zo moet er aandacht zijn voor:

  • Maatregelen om mechanische verdichting tijdens de werken tegen te gaan
  • Het tijdstip waarop de werken moeten plaatsvinden (droogte/regen), hetgeen een impact zal hebben op de stabiliteit en het bodemherstel
  • De minerale en chemische samenstelling van de bodem

De nazorgfase is onvoldoende geconcretiseerd:

  • Maatregelen op de bodemkringloop op gang te brengen
  • Maatregelen om de waterhuishouding te herstellen (doorlaatbaarheid) 

Nabestemming 

p. 103. “De aanvulgrond betreft kwalitatieve leemgrond voor zover mogelijk en beschikbaar, indien na de sanering opnieuw landbouwactiviteiten zullen plaatsvinden.” Deze laatste voorwaarde impliceert een herbestemmingsscenario dat in dit BSP niet werd uitgewerkt. 

Cf. p. 106: “Er is momenteel geen verandering in de terreinbestemming voorzien. Er is aangenomen dat de bestemming van het terrein in de toekomst behouden blijft zoals op heden is voorzien.” (p. 106) Dit klopt niet helemaal – zie nabestemming bos binnen de contouren van RUP Vliet – en gaat voorbij aan de passage op p. 103, waarbij herstel van bodem afhankelijk wordt gemaakt van een eventuele gewijzigde bestemming.

De gemeente vraagt om een verwervingsprogramma (vrijwillige onteigening) met het oog op natuurinrichting op te zetten in samenspraak met de gemeente en de Vlaamse overheid. Bij de conformverklaring wordt als voorwaarde meegegeven: aan getroffen eigenaars/gebruikers van landbouwpercelen wordt de gelegenheid geboden om afstand te doen van hun gronden, ten laste van de saneringsplichtige. 

Restverontreiniging in niet-verharde delen van het openbaar domein

Er wordt voorgesteld dat er geen actieve sanering van de onverharde delen van het openbaar domein zal plaatsvinden, en dat te allen tijde moet gezorgd worden dat er geen stofvorming kan optreden. Er wordt echter niet omschreven welke maatregelen de veroorzaker daarvoor zal nemen. In het conformiteitsattest dient te worden vastgelegd welke maatregelen de veroorzaker zal nemen om stofverspreiding binnen deze bestemming  te voorkomen. 

Functioneel herstel van tuinen

De gemeente wijst op Bodemdecreet artikel 3. Functioneel herstel begint bij een goede start-bodemgesteldheid en nazorg. Met een klassieke en onzorgvuldige benadering van grondverzet komen we later in de problemen. In het licht van de klimaatverandering en de bedreiging voor ecosysteemdiensten geleverd door de bodem, vraagt de gemeente om in de conformverklaring van het BSP relevante bepalingen op te nemen die het functioneel herstel waarborgen. Deze generieke bepalingen kunnen als kader dienen voor het draaiboek (cf. p. 94) dat op perceelsniveau zal worden opgesteld.

De bepalingen buitenaanleg van het algemeen standaardbestek, hoewel inmiddels gedateerd, moet als basis dienen. 

In het Waasland is de vruchtbare laag historisch gemiddeld 30 à 40 cm-mv. Dit is ook het geval onder de E34. Richting centrum (minder zand-klei, meer zanderig en zand-leem) neemt dat wat af, maar ook daar is 20 cm teelaarde een absoluut minimum.

Indien de aanvoergrond voor de toplaag uit agrarisch gebied komt, zal de minerale samenstelling in orde zijn, maar het organische stofgehalte vermoedelijk niet. Nochtans moet de hele kringloop van organisch stof aanwezig bij de start aanwezig zijn om de bodemprestatie op gang te brengen en uitputting tegen te gaan. 

De eigenaar van een perceel moet een analyse van de chemische samenstelling krijgen met een advies over het beheer om de bodemprestatie een goede start te geven, opgesteld door een tuinexpert met vakkennis. 

Een goede nazorg op de bodemkringloop en waterhuishouding moeten ingeschreven worden in de conformverklaring van het BSP. Deze nazorg bestaat uit [1] een analyse, zowel chemisch als manueel (penetrometing) en remediëring/aangepast beheer. 

Compensatie voor gederfd genot

Naar analogie met de financiële compensatie die 3M aan getroffen landbouwers betaalde, is het niet onredelijk om een dergelijke regeling te voorzien voor de bewoners, die door de geldende no-regret maatregelen geen grondwater meer kunnen gebruiken, geen compostering meer kunnen doen, fruit, eieren en groenten moeten aankopen in plaats van eigen teelten te consumeren.

Biodiversiteit

BEHOUD EN RECUPERATIE VAN BESTAAND GROEN

Het strekt tot aanbeveling om een deskundige in tuin en ecologie aan te stellen. Dit kan een tuinaannemer zijn, maar enkel als deze ook ecologische kennis heeft. Meeste aannemers handelen vanuit de traditionele tuinaanleg, wat niet altijd de deskundigheid inhoudt die hier nodig is. Een deskundige in de ecologie, biodiversiteit en groen zou dit best opvolgen en de werken op voorhand kunnen voorbereiden. Per tuin kan gekeken worden naar de (biologische) waarde voor het behoud van bepaalde planten (de waarde die bewoners aan bepaalde aspecten van hun tuin geven telt hier natuurlijk ook bij). Hierbij kan een afweging gemaakt worden of het kostenplaatje voor een nieuwe aanplant met ecologisch interessante soorten voordeliger is dan het behouden van soorten die mogelijk door de verplaatsing, het inkuilen etc. kunnen afsterven. (Voorbeeld: een haag van buxus of laurier die uitgegraven en heraangeplant zal worden, zal misschien met moeite overleven. Waardoor het volledig weghalen van deze haag misschien gemakkelijker, voordeliger is, zodat ook de grond volledig gesaneerd kan worden, De deskundige zou dan in overleg met de bewoner kunnen bekijken om opnieuw een haag aan te planten maar dan met autochtoon plantgoed (interessanter voor onze eigen fauna). 

Eveneens zou een deskundige in ecologie naar het groter geheel kunnen kijken en voorstellen kunnen doen die voor de inheemse fauna en flora in de ruimere omgeving interessant zijn. Zo kan het gehele project een meerwaarde betekenen in het behoud en verbeteren van biodiversiteit.

Zoveel mogelijk bomen, hagen en planten dienen ter plaatse behouden te worden. Daartoe dienen de nodige beschermingsmaatregelen getroffen te worden. Mogelijke beschermingsmaatregelen zijn:

  • Voor (waardevolle) bomen (zeker bij bomen met een stamomtrek groter dan 100cm, omtrek gemeten op 1 meter van het maaiveld) zou een erkende European Tree Technician / Worker (idealiter een ETT’er) aangesteld kunnen worden die de werken voorbereidt en opvolgt. Wanneer wortels blootgelegd worden dient stabiliteit, gezondheid, vitaliteit mee in acht genomen te worden zodat de conditie van de bomen niet verslechtert en de bomen niet pas enkele jaren na de werken afsterven door schade of infecties. Tijdens het blootleggen van wortels en de werken dient de ETT’er ter plaatse te zijn om de werken te controleren en op te volgen. 
  • Boombescherming tijdens de werken: de Vereniging voor Openbaar Groen heeft het VVOG-zakboekje 3 'Beschermen van bomen ontwikkeld, hier zijn concrete handvaten, voorschriften en werfposters te vinden voor boombescherming in werfsituaties. Deze posters kunnen per werf worden opgehangen. Briefing van aannemers en arbeiders op terrein is noodzakelijk. Op de werfposters kunnen de waarden op de bomen aangegeven worden. Zo is het in monetaire waarde duidelijk hoeveel de boom waard is (en dus ook voor schadevergoedingen). Waardebepalingen van bomen kan volgens deze uniforme methode. Deze methode wordt ook gehanteerd door rechtbanken en verzekeringsmaatschappijen als een objectieve en aanvaardbare berekeningswijze voor straatbomen, parkbomen en bomen in tuinen en groenzones. 

In tweede instantie – wanneer behoud ter plaatse niet mogelijk is – dient volgens wens van de eigenaar plantgoed maximaal gerecupereerd te worden. 

Men kan zich de vraag stellen of dit steeds wenselijk is. Wat niet ter plaatse kan blijven zal worden uitgegraven en later opnieuw worden aangeplant, maar hier zou eventueel onafhankelijk advies van een erkende ecoloog aan de eigenaars gegeven voor kunnen worden. Samen met de eigenaar kan dan beslist worden welke planten gerecupereerd worden of welke planten vervangen worden door nieuw kwalitatief (inheems) plantgoed. De kans op slagen kan zo vergroot worden en er kunnen soorten gekozen worden die interessanter zijn voor biodiversiteit. 

NIEUW PLANTGOED

Bij herinrichting van tuinen moet worden gekeken naar potenties om deze biodiverser uit te voeren. Men zou eigenaars alternatieve plantensoorten kunnen aanbieden die een goede nectar- en stuifmeelwaarde of bessen hebben. Het beste is om te kiezen voor inheemse plantensoorten, maar in tuinen kan hiervan afgeweken worden voor sierwaarde. Gecultiveerde plantensoorten kunnen een hogere waarde voor biodiversiteit hebben indien er rekening gehouden wordt met de nectar- en stuifmeelwaarde, aanbod van vruchten of bessen of nestwaarde. Eveneens gras(matten) zouden herbekeken kunnen worden naar mengsels die beter bestand zijn tegen de droogte (klimaatverandering) zoals bv grasklavermengsels.

Mobiliteitsaspecten:

Dienst Mobiliteit stelt vast dat het huidig voorliggend deel mobiliteit onvoldoende gedetailleerd uitwerkt is en bovendien zich baseert op ondertussen achterhaalde feiten. Dit maakt een ernstige beoordeling quasi onmogelijk.

Dienst Mobiliteit benadrukt dat de voorbije vijf jaar hard gewerkt werd in deze wijk en  het komende jaar nog danig geïnvesteerd wordt door de gemeente Zwijndrecht om deze verkeersluw en verkeersveiliger te maken. Deze onvoorziene grote werken mogen de positieve resultaten daarvan niet onderuit halen en of teniet doen.

Dienst Mobiliteit adviseert daarom dat, indien er een gunstig met voorwaarden zou gegeven worden, een eerste conditie moet zijn dat er in overleg met alle betrokken partners een gedetailleerder mobiliteitsplan op grond van de meeste recente gegevens moet tot stand gebracht worden waarbij consensus tussen alle stakeholders noodzakelijk moet bereikt worden.

Er dient daarbij gewaakt te worden over het feit dat deze saneringswerken geen hypotheek mogen leggen op de verdere uitvoering van de Oosterweelwerken LO noch op de geplande leefbaarheidsprojecten. Er dient tevens gezorgd te worden dat de door de gemeente geplande werven in deze wijk niet   gehinderd worden maar eerder prioritair gefaciliteerd dienen te worden. We denken hierbij (niet-limitatief) aan de geplande werken aan het Vlietbospad (verbetering ifv BFF), de dringende werken in de Molenstraat,…

Hierbij zijn de volgende principes harde voorwaarden:

  • Er kan geen gebruik gemaakt worden van de werf- en geplande werfwegenissen die gelegen zijn ten oosten van de oostelijke aansluiting van de F41 (inclusief) op de nieuwe fietsbrug van de E34 (waaslandhaven oost) zodat deze fietsbrug en de BFF verbinding richting N70 steeds gevrijwaard blijft en alle (rand)werken van Oosterweel en de leefbaarheidsprojecten hierdoor geen hinder kunnen ondervinden.
  • Een eventuele aansluiting op de Dwarslaan is NIET bespreekbaar. Dit komt immers rechtstreeks in conflict met tal van doelstellingen, geplande werken en eerdere afspraken.
  • De westelijke zijde van de F41 (in afwerking) van voorbij de oostelijke aantakking op de fietsbrug kan wel gebruikt worden voor de nodige grondtransporten. Uiteraard onder de condities zoals te bepalen door Lantis/gemeente Zwijndrecht/aannemer Oosterweelwerken.
  • Er dient in overleg/consensus met alle stakeholders een rechtstreekse aansluiting op de E34/kluifrotonde gezocht te worden voorbij de westelijke grens der huidige werken (dus voorbij de kluifrotonde en de berm/schermzone) die in beide rijrichtingen aan- en afvoer via deze weg rechtstreeks van en naar de wijk via het hogere wegennet mogelijk maakt.
  • Er moeten garanties ingebed zijn in de clustering der werken die het aantal vrachtbewegingen en andere noodzakelijke transporten tot het absoluut minimum beperken.

Onze dorpskernen en lokale wegen dienen gevrijwaard te blijven van elk vermijdbaar transport en verkeersbeweging die deze werken noodzakelijkerwijs met zich mee zal brengen:  dit dient te worden gegarandeerd (niet-limitatief) door o.m. :

  • In de bestekken op te leggen dat aannemer noch onderaannemers van transportmiddelen gebruik mogen maken van- en naar de site al dan niet voor grondverzet die niet als vrachtwagen gecatalogeerd zijn en dus niet via het hogere wegennet van- en naar de site kunnen rijden. Enkel voor de operationele bewegingen op- en rond de werf zelf kan dit wel maar deze voertuigen dienen dan met andere transportmiddelen via het hogere wegennet naar de werfzone getransporteerd te worden. Enkel zo vrijwaren we onze beide dorpskernen van af- en aan rijdende voertuigen die niet op het hogere weggenet (lees autowegen en autostrades) mogen rijden (bv landbouwvoertuigen die voor grondtransporten ingeschakeld zouden worden zijn dus uit den boze). MAW alle noodzakelijke verkeer, het werfverkeer en het aan- en afrijden van alle noodzakelijke transporten dient ten noorden van de N70 te blijven en zo via E34 / kluifrotonde / parallelweg aan- en af te rijden. Dit geldt tevens voor het af- en aanrijden van personeel dat al dan niet met bedrijfs- dan wel met eigen voertuigen van- en naar de werf rijdt. Ook dit mag niet belastend zijn op het lokale weggennet.
  • Er dient te worden nagegaan of de site die nu gekozen werd voor de grondopslag/overslag wel ideaal ligt voor dat doel en of een site ten Noorden van de E34 niet minder belastend zou kunnen zijn voor het milieu en de omwonenden. Anderzijds is deze site zeker wel bruikbaar voor stockage van materiaal en tijdelijke werfparking.

Op basis van de ingediende bezwaren en opmerkingen, de bespreking van het bodemsaneringsproject, stelt de dienst Leefomgeving volgende gecoördineerde voorwaarden op indien het college een gunstig advies zou verlenen:

1.    Algemeen

  • Het gebruik van pfas-houdende gronden in definitieve constructies mag pas mogelijk gemaakt worden na gunstige beoordeling ervan door Vito.  
  • Er dienen duidelijke criteria te worden opgemaakt voor de fasering van de sanering, in functie van actueel risico, concentraties en logistieke combineerbaarheid. Indien zich opportuniteiten voordoen, is de saneringsplichtige verplicht hier maximaal op in te zetten. Eigenaars die in een later stadium willen instappen, moeten hiertoe de mogelijkheid krijgen.
  • De saneringsplichtige neemt alle maatregelen om verspreiding van verontreiniging van niet-gesaneerde percelen naar gesaneerde percelen, of naar andere bestemmingen te voorkomen. Deze maatregelen moeten op voorhand gekend en goedgekeurd zijn door de Ovam.
  • Ook na de start van perceelsaneringen binnen fase 1A moet de saneringsplichtige blijven inzetten op (onderzoek naar) minder invasieve saneringstechnieken ter vervanging/in aanvulling van afgravingen.
  • Van zodra mogelijk na sanering van afzonderlijke percelen verstrekt de Ovam een aangepast bodemattest, waarbij niet-gesaneerde delen of oppervlaktes nominatief vermeld worden, en waarbij een ‘as-built’ plan en/of verslag wordt toegevoegd.
  • De saneringsplichtige voorziet - naar analogie met de financiële compensaties aan de land- en tuinbouwsector - een financiële regeling die tegemoet komt aan de meerkosten ten gevolge van het gederfde genot van hun eigendommen. 

2.    Integratie saneringsopdrachten

  • De invasieve bodemsanering op perceelsniveau moet éénmalig en finaal zijn, waarbij alle doelstellingen naar bodem en grondwater (humaan-ecotox) behaald worden.
  • Er dient aangetoond te worden dat de vervuiling in het grondwater, die in deze fase niet weggenomen zal worden, geen negatief effect kan hebben op de sanering van het vaste deel van de bodem zodat er nieuwe sanering nodig is. Indien hier een risico bestaat, dienen voorzorgsmaatregelen getroffen te worden.

3.    Koppelkansen

  • Bij de geplande gedetailleerde plaatsbeschrijving voor de start van de werken moet niet alleen naar de actuele situatie worden gekeken, maar ook naar de vergunde situatie en de beleidsmatig gewenste ontwikkeling (minder verharding, tuinen dienen als tuinen te worden ingericht en aangeplant).
  • De verharde stroken en constructies dienen mee in de sanering te worden aangepakt wanneer de getroffene aangeeft te willen ontharden of stedenbouwkundig onvergunde/niet regulariseerbare constructies wil verwijderen, of opritten wil herinrichten in lijn met de gemeentelijke beleidslijn Voortuininrichting.
  • Naar analogie met de bepalingen rond het saneren van serres (sanering bij afbraak of overschakelen naar teelten in volle grond) moet eenzelfde regeling voor verharde tuinzones te worden vastgelegd.
  • De saneringsplichtige dient een regeling uit te werken voor getroffenen om een kwaliteitssprong te maken, met ondermeer: 
    • de plaatsing van een hemelwaterput; 
    • Afkoppeling van de hemelwaterafvoer van de woning naar een hemelwaterput of een retentie- of infiltratiebekken;
    • Klimaatslimme maatregelen 
    • Uitrol van een warmtenet;

            Deze regeling dient vóór de aanvang van de saneringswerken te worden goedgekeurd door de gemeente en de Ovam.

4.    Bodem

  • Bij sanering van land- en tuinbouwpercelen dient de sanering van de bodem binnen serres ook binnen dit saneringsproject uitgevoerd te worden, indien dit door de betrokkene wordt gevraagd.
  • Om enige hypotheek op de duurzame ontwikkeling binnen zone 1A uit te sluiten, dient de blijvende aansprakelijkheid en saneringsverplichting van 3M voor verontreiniging onder verhardingen en andere constructies in het BSP te worden geformaliseerd, zoals overigens wel uitdrukkelijk gebeurt met betrekking tot glastuinbouw.
  • De aanvulling na ontgraving van landbouwpercelen voor toekomstig landbouwgebruik gebeurt uitsluitend met kwalitatieve leemgrond geschikt voor landbouwgebruik, en mag niet worden beperkt omwille van eventuele tekorten in beschikbaarheid.
  • Er dient onderzocht te worden of landbouwpercelen terug geschikt zijn voor landbouw na invasieve sanering (en zo ja, hoe lang het duurt voor de grond op vlak van stabiliteit, bioleven en ontdichting terug geschikt zal zijn), en dit alvorens met de sanering wordt aangevangen.
  • Er dient een programma voor minnelijke verwerving te worden opgezet voor percelen die langdurig impact zullen ondervinden van het BSP, al dan niet met het oog op een herbestemming (bos, natuurinrichting, waterretentie en –zuivering).
  • In het conformiteitsattest dient te worden vastgelegd welke maatregelen de saneringsplichtige zal nemen om stofverspreiding van de onverharde delen van het openbaar domein blijvend te voorkomen.
  • De aangevoerde grond moet evenwaardige fysisch-chemische eigenschappen vertonen met alle verwijderde grond en dit over de volledig afgegraven diepte. De toevoeging van humus, compost, (ecologische) meststoffen, schimmels en andere toeslagstoffen dient voorzien te worden in functie van de beplanting en het type tuin.
  • De saneringsplichtige dient een gedetailleerd draaiboek voor de sanering op te maken, zowel op niveau van de saneringszone, alsook op perceelsniveau. Dit draaiboek wordt opgemaakt in samenspraak met de gemeente, de gemeentelijk consulent en de Ovam alvorens de sanering wordt aangevat. Het draaiboek bevat onder andere volgende bepalingen (niet-limitatief):
    • Aanstelling van een expertenteam dat waakt over kwaliteit van ecologisch herstel, zowel op macro- als microschaal; het agentschap Natuur en Bos dient hierin betrokken te worden;
    •  Een concrete planning van de sanering gebaseerd op (ver)plant- en snoeiseizoen, waarbij gestreefd wordt naar een optimale timing tussen aanvang en afwerking;
    •  Alle relevante maatregelen die een functioneel herstel waarborgen (o.a. ontdichting,…);
    •  Bepalingen buitenaanleg standaardbestek 250 als basis;
    •  Een chemische analyse door expert van de aanvulgronden, ter beschikking van de eigenaars;
    • Concreet en gedetailleerd plan van aanpak en uitwerking van wijze van sanering en uitvoering per perceel;
    •  Mogelijkheid van een onafhankelijke tegenexpertise bij betwistingen, ten laste van de saneringsplichtige;
    •  Alle maatregelen te nemen tijdens sanering om verspreiding van verontreiniging te voorkomen, zeker voor kwetsbare groepen;
    •  Regeling van de nazorg door de saneringsplichtige, onder meer met betrekking tot de besproeiing van tuinen, het terug op gang brengen van de bodemkringloop en waar nodig het herstel van de waterhuishouding (doorlaatbaarheid).  
    •  Maatregelen om indien nodig aanwezige huis- en hoevedieren tijdelijk te huisvesten.

5.    Biodiversiteit

  •  De voorgestelde leeflaagsanering met aanvulling met 50 cm propere grond en 20 cm teelaarde is niet voldoende om een volledig herstel van bodems en tuinen te waarborgen. De saneringsplichtige dient een biodiversiteitsstudie op te laten maken door een team van deskundigen waarin een gedetailleerde beschrijving wordt gegeven van de maatregelen die tot een volledig herstel van de getroffen percelen moet leiden. Deze studie dient vóór de start van de werken ter goedkeuring aan de Ovam en aan het gemeentebestuur te worden voorgelegd.
  • Waardevol groen (niet alleen bomen maar ook andere waardevolle KLE’s zoals hagen) dienen zoveel mogelijk op hun standplaats bewaard en correct beschermd te blijven, tenzij uit een expertise blijkt dat en hoe tijdelijke verplanting de levensvatbaarheid van deze waardevolle KLE’s niet in het gedrang zal brengen.
  • De techniek om in de omgeving van waardevolle bomen en KLE’s te saneren dient te worden beschreven en verfijnd.
  • Bij de overwegingen met betrekking tot behoud en vervanging van plantgoed wordt eveneens aandacht geschonken aan biodiversiteit. 
  •  De nazorg voor de saneringszone dient van 6 maanden op minimaal 3 jaar te worden gebracht.

6.    Klimaat

  • De met beperkte verhardingen en halfverhardingen (kiezels e.d.) verzegelde bodems dienen uit stabiliteitsoverwegingen respectievelijk met het oog op duurzame ontwikkeling van percelen te worden meegenomen.
  • De gemeente voert een actief onthardingsbeleid. Om na de uitvoering van dit saneringsproject een kwaliteitssprong te kunnen maken, dient de mogelijkheid aan eigenaars te worden geboden om verhardingen te laten verwijderen, en de bodem eronder te laten afvoeren, en dit op initiatief en kosten van de saneringsplichtige.

7.    Perspectieven duurzame ontwikkeling / nabestemmingen / verwervings- en herbestemmingsprogramma. 

  •  Indien bij aanvang van de sanering de oorspronkelijke bestemming van een (landbouw-)perceel niet kan worden gewaarborgd, dient een verwervings- en herbestemmingsscenario te worden uitgewerkt door de saneringsplichtige, in samenspraak met de gemeente en de Vlaamse overheid.

8.    Mobiliteit

  • Voor de ontsluiting van de voorgestelde werfzone kan geen gebruik gemaakt worden van de werf- en geplande werfwegenissen die gelegen zijn ten oosten van de oostelijke aansluiting van de F41 (inclusief) op de nieuwe fietsbrug van de E34 (waaslandhaven oost) zodat deze fietsbrug en de BFF verbinding richting N70 steeds gevrijwaard blijft en alle (rand)werken van Oosterweel en de leefbaarheidsprojecten hierdoor geen hinder kunnen ondervinden.
  • Een eventuele aansluiting op de Dwarslaan kan niet worden toegestaan.
  • De westelijke zijde van de F41 (in afwerking) van voorbij de oostelijke aantakking op de fietsbrug kan mogelijk wel gebruikt worden, mits akkoord van alle betrokken partijen.
  • Er dient in overleg/consensus met alle stakeholders een rechtstreekse aansluiting op de E34/kluifrotonde gezocht te worden voorbij de westelijke grens der huidige werken (dus voorbij de kluifrotonde en de berm/schermzone) die in beide rijrichtingen aan- en afvoer via deze weg rechtstreeks van en naar de wijk via het hogere wegennet mogelijk maakt.
  • Er moeten garanties ingebed zijn in de clustering der werken die het aantal vrachtbewegingen en andere noodzakelijke transporten tot het absoluut minimum beperken.
  • In de bestekken dient te worden opgelegd dat aannemers noch onderaannemers van transportmiddelen gebruik mogen maken van- en naar de site, al dan niet voor grondverzet, die niet als vrachtwagen gecatalogeerd zijn en dus niet via het hogere wegennet van- en naar de site kunnen rijden. Enkel voor de operationele bewegingen op- en rond de werf zelf kan dit wel maar deze voertuigen dienen dan met andere transportmiddelen via het hogere wegennet naar de werfzone getransporteerd te worden.
  • In overleg met alle betrokken partners moet een meer gedetailleerd mobiliteitsplan uitgewerkt worden op basis van de meeste recente gegevens. Dit mobiliteitsplan dient formeel goedgekeurd te worden door alle betrokken instanties en diensten alvorens tot uitvoering van het saneringsproject kan worden overgegaan.
  • Er dient te worden onderzocht of de gekozen werflocatie optimaal is, ofwel een site boven de E34 beter geschikt zou zijn voor milieu en omwonenden. Anderzijds is deze site zeker wel bruikbaar voor stockage van materiaal en tijdelijke werfparking.

Juridische grond

Decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming

Besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming

Regelgeving bevoegdheid

Artikel 56-57 van het decreet lokaal bestuur
Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd op basis van artikel 56-57 van het decreet lokaal bestuur

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college neemt kennis van het eerste gefaseerd bodemsaneringsproject 'gebied ten zuiden van de autosnelweg E34 & 3M-fabriek Zwijndrecht - Subzone 1A - Deel Aanpak humaan risico voor PFAS in de bodem, en van de nota van de dienst Leefomgeving.

Artikel 2

Het college verleent een gunstig advies voor dit bodemsaneringsproject, mits onderstaande voorwaarden worden toegevoegd aan het conformiteitsbesluit:


1.    Algemeen

  • Het gebruik van pfas-houdende gronden in definitieve constructies mag pas mogelijk gemaakt worden na gunstige beoordeling ervan door Vito.  
  • Er dienen duidelijke criteria te worden opgemaakt voor de fasering van de sanering, in functie van actueel risico, concentraties en logistieke combineerbaarheid. Indien zich opportuniteiten voordoen, is de saneringsplichtige verplicht hier maximaal op in te zetten. Eigenaars die in een later stadium willen instappen, moeten hiertoe de mogelijkheid krijgen.
  • De saneringsplichtige neemt alle maatregelen om verspreiding van verontreiniging van niet-gesaneerde percelen naar gesaneerde percelen, of naar andere bestemmingen te voorkomen. Deze maatregelen moeten op voorhand gekend en goedgekeurd zijn door de Ovam.
  • Ook na de start van perceelsaneringen binnen fase 1A moet de saneringsplichtige blijven inzetten op (onderzoek naar) minder invasieve saneringstechnieken ter vervanging/in aanvulling van afgravingen.
  • Van zodra mogelijk na sanering van afzonderlijke percelen verstrekt de Ovam een aangepast bodemattest, waarbij niet-gesaneerde delen of oppervlaktes nominatief vermeld worden, en waarbij een ‘as-built’ plan en/of verslag wordt toegevoegd.

2.    Integratie saneringsopdrachten

  • De invasieve bodemsanering op perceelsniveau moet éénmalig en finaal zijn, waarbij alle doelstellingen naar bodem en grondwater (humaan-ecotox) behaald worden.
  • Er dient aangetoond te worden dat de vervuiling in het grondwater, die in deze fase niet weggenomen zal worden, geen negatief effect kan hebben op de sanering van het vaste deel van de bodem zodat er nieuwe sanering nodig is. Indien hier een risico bestaat, dienen voorzorgsmaatregelen getroffen te worden.

3.    Koppelkansen

  • Bij de geplande gedetailleerde plaatsbeschrijving voor de start van de werken moet niet alleen naar de actuele situatie worden gekeken, maar ook naar de vergunde situatie en de beleidsmatig gewenste ontwikkeling (minder verharding, tuinen dienen als tuinen te worden ingericht en aangeplant).
  • De verharde stroken en constructies dienen mee in de sanering te worden aangepakt wanneer de getroffene aangeeft te willen ontharden of stedenbouwkundig onvergunde/niet regulariseerbare constructies wil verwijderen, of opritten wil herinrichten in lijn met de gemeentelijke beleidslijn Voortuininrichting.
  • Naar analogie met de bepalingen rond het saneren van serres (sanering bij afbraak of overschakelen naar teelten in volle grond) moet eenzelfde regeling voor verharde tuinzones te worden vastgelegd.
  • De saneringsplichtige dient een regeling uit te werken voor getroffenen om een kwaliteitssprong te maken, met ondermeer: 
    • de plaatsing van een hemelwaterput; 
    • Afkoppeling van de hemelwaterafvoer van de woning naar een hemelwaterput of een retentie- of infiltratiebekken;
    • Klimaatslimme maatregelen 
    • Uitrol van een warmtenet;

            Deze regeling dient vóór de aanvang van de saneringswerken te worden goedgekeurd door de gemeente en de Ovam.

4.    Bodem

  • Bij sanering van land- en tuinbouwpercelen dient de sanering van de bodem binnen serres ook binnen dit saneringsproject uitgevoerd te worden, indien dit door de betrokkene wordt gevraagd.
  • Om enige hypotheek op de duurzame ontwikkeling binnen zone 1A uit te sluiten, dient de blijvende aansprakelijkheid en saneringsverplichting van 3M voor verontreiniging onder verhardingen en andere constructies in het BSP te worden geformaliseerd, zoals overigens wel uitdrukkelijk gebeurt met betrekking tot glastuinbouw.
  • De aanvulling na ontgraving van landbouwpercelen voor toekomstig landbouwgebruik gebeurt uitsluitend met kwalitatieve leemgrond geschikt voor landbouwgebruik, en mag niet worden beperkt omwille van eventuele tekorten in beschikbaarheid.
  • Er dient onderzocht te worden of landbouwpercelen terug geschikt zijn voor landbouw na invasieve sanering (en zo ja, hoe lang het duurt voor de grond op vlak van stabiliteit, bioleven en ontdichting terug geschikt zal zijn), en dit alvorens met de sanering wordt aangevangen.
  • Er dient een programma voor minnelijke verwerving te worden opgezet voor percelen die langdurig impact zullen ondervinden van het BSP, al dan niet met het oog op een herbestemming (bos, natuurinrichting, waterretentie en –zuivering).
  • In het conformiteitsattest dient te worden vastgelegd welke maatregelen de saneringsplichtige zal nemen om stofverspreiding van de onverharde delen van het openbaar domein blijvend te voorkomen.
  • De aangevoerde grond moet evenwaardige fysisch-chemische eigenschappen vertonen met alle verwijderde grond en dit over de volledig afgegraven diepte. De toevoeging van humus, compost, (ecologische) meststoffen, schimmels en andere toeslagstoffen dient voorzien te worden in functie van de beplanting en het type tuin.
  • De saneringsplichtige dient een gedetailleerd draaiboek voor de sanering op te maken, zowel op niveau van de saneringszone, alsook op perceelsniveau. Dit draaiboek wordt opgemaakt in samenspraak met de gemeente, de gemeentelijk consulent en de Ovam alvorens de sanering wordt aangevat. Het draaiboek bevat onder andere volgende bepalingen (niet-limitatief):
    • Aanstelling van een expertenteam dat waakt over kwaliteit van ecologisch herstel, zowel op macro- als microschaal; het agentschap Natuur en Bos dient hierin betrokken te worden;
    •  Een concrete planning van de sanering gebaseerd op (ver)plant- en snoeiseizoen, waarbij gestreefd wordt naar een optimale timing tussen aanvang en afwerking;
    •  Alle relevante maatregelen die een functioneel herstel waarborgen (o.a. ontdichting,…);
    •  Bepalingen buitenaanleg standaardbestek 250 als basis;
    •  Een chemische analyse door expert van de aanvulgronden, ter beschikking van de eigenaars;
    • Concreet en gedetailleerd plan van aanpak en uitwerking van wijze van sanering en uitvoering per perceel;
    •  Mogelijkheid van een onafhankelijke tegenexpertise bij betwistingen, ten laste van de saneringsplichtige;
    •  Alle maatregelen te nemen tijdens sanering om verspreiding van verontreiniging te voorkomen, zeker voor kwetsbare groepen;
    •  Regeling van de nazorg door de saneringsplichtige, onder meer met betrekking tot de besproeiing van tuinen, het terug op gang brengen van de bodemkringloop en waar nodig het herstel van de waterhuishouding (doorlaatbaarheid).  
    •  Maatregelen om indien nodig aanwezige huis- en hoevedieren tijdelijk te huisvesten.

5.    Biodiversiteit

  •  De voorgestelde leeflaagsanering met aanvulling met 50 cm propere grond en 20 cm teelaarde is niet voldoende om een volledig herstel van bodems en tuinen te waarborgen. De saneringsplichtige dient een biodiversiteitsstudie op te laten maken door een team van deskundigen waarin een gedetailleerde beschrijving wordt gegeven van de maatregelen die tot een volledig herstel van de getroffen percelen moet leiden. Deze studie dient vóór de start van de werken ter goedkeuring aan de Ovam en aan het gemeentebestuur te worden voorgelegd.
  • Waardevol groen (niet alleen bomen maar ook andere waardevolle KLE’s zoals hagen) dienen zoveel mogelijk op hun standplaats bewaard en correct beschermd te blijven, tenzij uit een expertise blijkt dat en hoe tijdelijke verplanting de levensvatbaarheid van deze waardevolle KLE’s niet in het gedrang zal brengen.
  • De techniek om in de omgeving van waardevolle bomen en KLE’s te saneren dient te worden beschreven en verfijnd.
  • Bij de overwegingen met betrekking tot behoud en vervanging van plantgoed wordt eveneens aandacht geschonken aan biodiversiteit. 
  •  De nazorg voor de saneringszone dient van 6 maanden op minimaal 3 jaar te worden gebracht.

6.    Klimaat

  • De met beperkte verhardingen en halfverhardingen (kiezels e.d.) verzegelde bodems dienen uit stabiliteitsoverwegingen respectievelijk met het oog op duurzame ontwikkeling van percelen te worden meegenomen.
  • De gemeente voert een actief onthardingsbeleid. Om na de uitvoering van dit saneringsproject een kwaliteitssprong te kunnen maken, dient de mogelijkheid aan eigenaars te worden geboden om verhardingen te laten verwijderen, en de bodem eronder te laten afvoeren, en dit op initiatief en kosten van de saneringsplichtige.

7.    Perspectieven duurzame ontwikkeling / nabestemmingen / verwervings- en herbestemmingsprogramma. 

  •  Indien bij aanvang van de sanering de oorspronkelijke bestemming van een (landbouw-)perceel niet kan worden gewaarborgd, dient een verwervings- en herbestemmingsscenario te worden uitgewerkt door de saneringsplichtige, in samenspraak met de gemeente en de Vlaamse overheid.

8.    Mobiliteit

  • Voor de ontsluiting van de voorgestelde werfzone kan geen gebruik gemaakt worden van de werf- en geplande werfwegenissen die gelegen zijn ten oosten van de oostelijke aansluiting van de F41 (inclusief) op de nieuwe fietsbrug van de E34 (waaslandhaven oost) zodat deze fietsbrug en de BFF verbinding richting N70 steeds gevrijwaard blijft en alle (rand)werken van Oosterweel en de leefbaarheidsprojecten hierdoor geen hinder kunnen ondervinden.
  • Een eventuele aansluiting op de Dwarslaan kan niet worden toegestaan.
  • De westelijke zijde van de F41 (in afwerking) van voorbij de oostelijke aantakking op de fietsbrug kan mogelijk wel gebruikt worden, mits akkoord van alle betrokken partijen.
  • Er dient in overleg/consensus met alle stakeholders een rechtstreekse aansluiting op de E34/kluifrotonde gezocht te worden voorbij de westelijke grens der huidige werken (dus voorbij de kluifrotonde en de berm/schermzone) die in beide rijrichtingen aan- en afvoer via deze weg rechtstreeks van en naar de wijk via het hogere wegennet mogelijk maakt.
  • Er moeten garanties ingebed zijn in de clustering der werken die het aantal vrachtbewegingen en andere noodzakelijke transporten tot het absoluut minimum beperken.
  • In de bestekken dient te worden opgelegd dat aannemers noch onderaannemers van transportmiddelen gebruik mogen maken van- en naar de site, al dan niet voor grondverzet, die niet als vrachtwagen gecatalogeerd zijn en dus niet via het hogere wegennet van- en naar de site kunnen rijden. Enkel voor de operationele bewegingen op- en rond de werf zelf kan dit wel maar deze voertuigen dienen dan met andere transportmiddelen via het hogere wegennet naar de werfzone getransporteerd te worden.
  • In overleg met alle betrokken partners moet een meer gedetailleerd mobiliteitsplan uitgewerkt worden op basis van de meeste recente gegevens. Dit mobiliteitsplan dient formeel goedgekeurd te worden door alle betrokken instanties en diensten alvorens tot uitvoering van het saneringsproject kan worden overgegaan.
  • Er dient te worden onderzocht of de gekozen werflocatie optimaal is, ofwel een site boven de E34 beter geschikt zou zijn voor milieu en omwonenden. Anderzijds is deze site zeker wel bruikbaar voor stockage van materiaal en tijdelijke werfparking.

Bijlagen

  • Plan 1A BSP fase.pdf
  • Link naar deelrapporten bodemsaneringsproject.pdf