Terug
Gepubliceerd op 10/07/2024

2024_CBS_00831 - Gewijzigd eerste gefaseerd bodemsaneringsproject: percelen met woonfunctie en recreatieve gebieden ten zuiden van de E34 – deel aanpak humaantoxicologisch risico voor PFAS in het vaste deel van de aarde: advies schepencollege.

college van burgemeester en schepenen
di 02/07/2024 - 13:30 collegezaal, Binnenplein 1, 2070 Zwijndrecht
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

André Van de Vyver, burgemeester; Ann Van Damme, schepen; Denise Melis-De Lamper, schepen; Veerle Beernaert, schepen; Steven Vervaet, schepen; Dennis Van den Broeck, adjunct-algemeendirecteur

Verontschuldigd

Bruno Byl, schepen; Ilse Weynants, algemeen directeur

Secretaris

Dennis Van den Broeck, adjunct-algemeendirecteur

Voorzitter

André Van de Vyver, burgemeester

Stemming op het agendapunt

2024_CBS_00831 - Gewijzigd eerste gefaseerd bodemsaneringsproject: percelen met woonfunctie en recreatieve gebieden ten zuiden van de E34 – deel aanpak humaantoxicologisch risico voor PFAS in het vaste deel van de aarde: advies schepencollege.

Aanwezig

André Van de Vyver, Ann Van Damme, Denise Melis-De Lamper, Veerle Beernaert, Steven Vervaet, Dennis Van den Broeck
Stemmen voor 5
Ann Van Damme, Veerle Beernaert, Steven Vervaet, Denise Melis-De Lamper, André Van de Vyver
Stemmen tegen 0
Onthoudingen 0
Blanco stemmen 0
Ongeldige stemmen 0
2024_CBS_00831 - Gewijzigd eerste gefaseerd bodemsaneringsproject: percelen met woonfunctie en recreatieve gebieden ten zuiden van de E34 – deel aanpak humaantoxicologisch risico voor PFAS in het vaste deel van de aarde: advies schepencollege. 2024_CBS_00831 - Gewijzigd eerste gefaseerd bodemsaneringsproject: percelen met woonfunctie en recreatieve gebieden ten zuiden van de E34 – deel aanpak humaantoxicologisch risico voor PFAS in het vaste deel van de aarde: advies schepencollege.

Motivering

Motivering

Op 22 december 2023 heeft ERM het volledige beschrijvend bodemonderzoek (BBO) ingediend voor de 3M-site in Zwijndrecht en de omgevende gebieden voor de PFAS-verontreiniging ten gevolge van de (historische) bedrijfsactiviteiten op de 3M-site in Zwijndrecht. In dit BBO is de aard en omvang van de PFAS-verontreinigingen onderzocht op en rond de 3M-site in het vaste deel van de aarde, het grondwater, het oppervlaktewater, sediment en het vaste deel van de waterbodem van belangrijkste waterlopen in het onderzoeksgebied. De PFAS-verontreinigingen op en in de directe omgeving van de 3M-site zijn gekarakteriseerd als voornamelijk PFOS en zijn precursoren, en zijn gerelateerd aan voormalige productieprocessen van 3M Belgium in Zwijndrecht.

Binnen het BBO-projectgebied is een afbakeningscontour ‘richtwaarde’ voor PFOS (3 μg/kg ds) bepaald voor het vaste deel van de aarde.

Op 20 februari 2024 heeft de OVAM zich via haar schrijven met referentie BB-BEDR-BVG-20240071596 akkoord verklaard met de bevindingen van het finale BBO, en de perimeter vastgelegd waarbinnen de saneringsplicht op 3M Belgium rust.

OVAM heeft 3M aangemaand voor de opmaak van een eerste gefaseerd BSP voor het woongebied ten zuiden van de E34 dat prioritair moet aangepakt worden om het humaan-toxicologische risico weg te nemen.

Binnen het projectgebied is een saneringszone vastgelegd die de feitelijke terreinen omvat waarop de saneringsactiviteiten beschreven in dit gefaseerd BSP betrekking hebben. De saneringszone bestaat uit onverharde delen van percelen met een woonfunctie en de onverharde delen van terreinen met een recreatieve functie waarbij de focus ligt op spelende kinderen.

Onderhavig rapport is het eerste gefaseerd BSP. Het projectgebied van dit BSP ligt binnen het zuidelijke deel van de PFOS-contour voor het vaste deel van de aarde, met name het deel ten zuiden van de E34, met uitzondering van de gekende zone 1A die deel uitmaakt van een eerder conform verklaard BSP. Het voorliggende gefaseerd BSP beschrijft niet de sanering van het grondwater, dat zal in een volgend gefaseerd saneringsproject worden opgenomen.

Het doel van de bodemsanering is gericht op het opheffen van het humaan-toxicologisch risico, dat uitgaat van de PFAS-verontreiniging in het vaste deel van de aarde, door het wegnemen van de blootstellingspaden naar de receptoren, in dit geval de mensen die wonen op de percelen en eieren eten van kippen met vrije uitloop in de eigen tuin, in mindere mate ook omwille van het eten van groenten en/of fruit eten uit eigen tuin.

Met het oog op het selecteren van de meest geschikte saneringstechniek, heeft ERM varianten uitgewerkt voor gebieden met woonfunctie enerzijds en voor gebieden met een recreatiefunctie anderzijds waarbij de focus ligt op spelende kinderen die in contact kunnen komen met de grond waarop ze spelen binnen het projectgebied van dit gefaseerd BSP. Voor beide gebieden heeft ERM de verschillende varianten, zoals voorgeschreven, afgewogen met de multicriteria analyse (MCA).

Gebieden met woonfunctie

Volgende bodemsaneringsvarianten werden geselecteerd:

  • Variant A: Sanering: ophogen van de leeflaag door het plaatsen van verhoogde plantenbakken
  • Variant B: Sanering: opmengen van de leeflaag ter hoogte van moestuin en kippenren 
  • Variant C: Sanering: afgraven van de moestuin en de kippenren – leeflaagsanering 
  • Variant D: Sanering: gebruiksbeperking

De weerhouden saneringsvariant (variant C) is het saneren van de moestuin, en een eventuele kippenren door het verwijderen van de PFAS-houdende grond tot een maximale diepte van 70 cm.

Voorafgaand aan de werken zal een plaatsbeschrijving gebeuren, samen met de uitvoering van een boring op het perceel met staalname van de toplaag (0-0,3 m-mv) en de diepere lagen (50 cm-mv en op 70 cm-mv). Indien in het topstaal de PFOS-bodemsaneringsnorm type III voor moestuinen van 3,8 μg/kg ds niet wordt overschreden, zal het perceel niet gesaneerd worden. Wordt in de toplaag de bodemsaneringsnorm type III (3,8 μg/kg ds) overschreden dan zal de toplaag worden afgegraven tot op de diepte waarop de PFOS-richtwaarde van 3 μg/kg ds wordt bereikt, met een maximale diepte van 70 cm.

Na uitvoering van de sanering kan het gesaneerde deel van de tuin weer als moestuin worden gebruikt. Kippenrennen worden niet meer hersteld, de gesaneerde zone zal worden hersteld tot moestuin of gelijkaardig in overleg met de eigenaar. De geldende ‘no regret’ maatregelen en gebruiksadviezen voor grondwater blijven gelden. 

Gebieden met recreatiefunctie

  • Variant A: Sanering: afgraven (30 cm) van onverharde delen – leeflaagsanering 
  • Variant B: Sanering: afgraven (70 cm) van onverharde delen – leeflaagsanering 
  • Variant C: Sanering: afgraven tot de richtwaarde van onverharde delen

De recreatiegebieden in de saneringszone omvatten enkele voetbalterreinen, de jeugdbeweging terreinen, de openbare speeltuinen, de kinderdagverblijven, de private of openbare kinderopvang en naschoolse kinderopvang. 

Voor recreatieterreinen waar kinderen spelen en contact met de grond niet vermeden kan worden, is een leeflaagsanering voorzien. De weerhouden saneringsvariant (variant A) is het verwijderen van de verontreinigde grond tot een diepte van 30 cm. De ontgraven grond wordt vervangen door schone, kwaliteitsvolle grond.

Deze leeflaagsanering heeft als doel het rechtstreeks contact tussen de verontreinigde grond en spelende kinderen te vermijden.

Rekening houden met deze hoeveelheid, de complexiteit van deze werken in een woonomgeving, en de onzekerheid naar voldoende capaciteit voor afvoer van verontreinigde grond en aanvoer van schone grond/teelaarde, is de duurtijd van de werken ruwweg ingeschat op 3 tot 4 jaar.

Voor particuliere tuinen met een uitzonderlijke grootte, waar meerdere functies door elkaar lopen, of waar een semi-openbare functie aanwezig is zoals bv. een kinderboerderij of samentuinieren is het wenselijk dat de mogelijkheid geboden kan worden om af te wijken van de weerhouden variant en een oplossing op maat van een dergelijke tuin uit te werken, waarbij ook rekening kan gehouden met de effectieve aanwezige vuilvracht (dit kan van toepassing zijn op de Natuurtuin Delant of de boerderij van De Blauwe Hoeve).

Werfinrichting en organisatie

Er dient een algemene werfinfrastructuur opgezet te worden voor de uitvoering van dit BSP.

  • Een vast terrein dat gedurende de ganse periode van de sanering gebruikt wordt, waar de coördinatie van de sanering gebeurt. Op deze locatie komt, voor zover nog niet aanwezig, een werfketenpark met de nodige vergaderruimtes en sanitair, en een afspuitplaats. Op deze locatie kan ook rollend materieel geparkeerd worden. Op deze vaste locatie, of elders zal ook een TOP voor schone gronden ingericht worden; 
  • Een semi-mobiele, tijdelijke, werfinrichting waar rollend materiaal (kranen, containers) in de avond gestockeerd kunnen worden en waar een kleine werfkeet, decontaminatie-unit en toiletten voorzien worden. Deze semi-mobiele werfinrichting kan verplaatst worden naar gelang de positie van de uit te voeren sanering; en 
  • Afhankelijk van de locatie en bereikbaarheid van de tuinen dient er bij de af te graven tuinen zelf nog een inname van het openbaar domein te gebeuren om de containers met propere en verontreinigde grond te vullen en legen. Dit laatste wordt per locatie apart onderzocht en is afhankelijk van de toegankelijkheid van het perceel. 

Er wordt jaarlijks een tussentijds rapport aan de Ovam overgemaakt.

Opmerkingen over dit bodemsaneringsproject:

Globale bemerkingen

  • Het rapport bevat tal van stellingen over de totstandkoming, de aard, de omvang, de ernst en de vermenging van de verontreiniging die eerder door het gemeentebestuur uitvoerig werden becommentarieerd en/of door OVAM slechts onder voorbehoud van verder noodzakelijk onderzoek werden aanvaard. Het gemeentebestuur verwijst in dit kader naar zijn advies over de BBO’s en BSP fase 1 en naar de conformverklaring door OVAM van BBO woon- en recreatiegebieden 2023. 
  • Gekeken naar het eindbeeld van alle saneringsprojecten, is de logica in het eindbeeld zoek.
  • De gekozen saneringsvariant zorgt ervoor dat er gebruiksbeperkingen blijven staan op de bodemattesten. Binnen dit saneringsproject zou moeten worden beschreven hoe de impact van restverontreiniging en gebruiksbeperkingen op de waarde van de woning wordt geraamd.
  • Een belangrijk aandachtspunt is GFT. (Moes)tuinieren en thuiscomposteren zijn immers niet van elkaar los te koppelen. Het BSP moet ook het toekomstig afvalbeheer regelen en een uitspraak doen over de monitoring van gesaneerde delen, organische aanrijking met compost en voorkomen van hercontaminatie.
  • De huidige eigenaars-gebruikers van een private (sier- of moes-)tuin moeten binnenkort kiezen of ze een deel van hun tuin zullen laten saneren en “vrij” maken voor de toekomst. Of zij zelf een moestuin hebben of wensen, is daarbij slechts bijkomstig. Het gaat enerzijds om hun persoonlijk waardeverlies (zowel in geval van gedeeltelijke sanering als wanneer ze deze mogelijkheid laten passeren), anderzijds om een afweging over duurzame ontwikkeling, namelijk “een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de noden van het heden, zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien in het gedrang te brengen" (Brundlantrapport “Our common future”, 1987).

    Het voordeel voor de saneringsplichtige, die binnen afzienbare tijd een boekhoudkundige streep kan trekken onder zijn verantwoordelijkheden, weegt niet op tegen de optelsom van individuele dilemma’s en de vele openstaande vragen (lopende onderzoeken naar sanerings- en stabiliseringstechnieken, beperkte stortcapaciteit, …).

    De voorgestelde oplossing kan hier en daar risico’s en gebruiksbeperkingen wegnemen,  maar is immatuur als finaal plan van aanpak. Het bodemdecreet gaat immers verder en omhelst ook een beheersingsopgave. We verwijzen naar artikel 3, §1 van het bodemdecreet:

    Het bodembeleid is het beleid gericht op een duurzaam bodembeheer waarbij tegemoet gekomen wordt aan de behoeften van de huidige generaties zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties om aan hun behoeften te voldoen in gedrang te brengen. Daarvoor dient het beleid de kwaliteit van de bodem door bodemsanering en bodembescherming te verzekeren, te behouden en te herstellen, zodat onze bodems in de toekomst nog zoveel mogelijk functies kunnen uitoefenen en er nog verschillende types landgebruik mogelijk blijven.

    Niet alleen is de voorgestelde sanering van woongebieden sterk afhankelijk van het huidige gebruik van percelen; het risico op onoordeelkundige of onzorgvuldige verplaatsing van verontreinigde bodem na afloop van een kortlopend saneringsproject is aanzienlijk. Daarom kan een langetermijnperspectief niet zomaar afgeschoven worden op het burgerrechtelijke luik.

Kans op succesvolle sanering beperkt.

  • Het BSP stelt dat 'Het succes van de bodemsanering hangt af van de volledige uitvoering van deze globale aanpak met als hoofddoel een meer leefbaar Zwijndrecht en Beveren'. ERM stelt zelf dat het BSP pas succesvol is als alle terreinen waarop een moestuin of kippenren stond, of waar moestuinen worden gepland, gesaneerd zijn. Het feit dat bewoners zelf de keuze krijgen om al dan niet een sanering te laten uitvoeren, maakt dat de kans dat de sanering volledig wordt uitgevoerd zeer klein wordt, en de saneringsdoelstellingen niet bereikt worden. 

Beperkte aanmeldingstermijn

  • De bewoners en eigenaars binnen de saneringszone kunnen zich éénmalig aanmelden om in te stappen binnen de looptijd van de geplande saneringswerken, zijnde max. 4 jaren. Dit korte tijdsbestek voor intekening op het saneringsproject is niet alleen onmenselijk, maar ook strijdig met de doelstellingen van het bodemdecreet, zeker gezien de vele onzekerheden rond technische haalbaarheid en verspreidingsroutes (denken we maar aan het vraagstuk rond compostering van perceeleigen materiaal). 
  • Na afloop van deze saneringsoperatie stijgt opnieuw de kans op blootstelling, indien gebruikers zonder voorafgaandelijke sanering opnieuw kippen zouden houden, of groenten en fruit zouden telen. Het BSP geeft geen oplossing voor de risico 's op langere termijn. Minstens moet het saneringsproject gekoppeld worden aan een langlopend PFAS-fonds om grondverzet en wijzigingen van gebruik zorgvuldig aan te pakken. Zonder een dergelijk langetermijnperspectief is voorliggend BSP ruimschoots ontoereikend. 

Locatiespecifieke aanpak recreatiegebieden ontbreekt

  • Concreet voor de voetbalterreinen van Verbroedering Zwijndrecht stelt het BSP een leeflaagsanering voor van 30cm, en het opnieuw aanleggen van een grasmat. Deze oplossing vergt echter nog steeds het (intensief) besproeien van de velden, terwijl de voorziene grondwaterwinning niet meer kan worden gebruikt door de verhoogde aanwezigheid van pfas in het grondwater. De vereniging diende noodgedwongen over te schakelen op leidingwater, waardoor een meerkost van +/- €40.000 ten laste van de vereniging komt. Er zijn in voorbereiding van dit project besprekingen met 3M Belgium geweest, waarbij 3M Belgium zelf de aanleg van kunstgrasvelden suggereerde, om de werking van de vereniging te blijven garanderen. Deze optie werd niet weerhouden in het BSP. Een leeflaagsanering van deze terreinen is bijgevolg geen goede oplossing: de terreinen moeten meteen nà sanering opnieuw bruikbaar worden gemaakt. Dat is uitsluitend mogelijk indien voor kunstgrasvelden wordt geopteerd.
  • De tuinen bij woningen, die uiteraard steeds ook een recreatieve functie hebben; voorliggend BPS wordt immers opgemaakt “voor gebieden met woonfunctie enerzijds en voor gebieden met een recreatiefunctie anderzijds waarbij de focus ligt op spelende kinderen die in contact kunnen komen met de grond waarop ze spelen”. Nergens wordt uitgelegd waarom die focus wel geldt voor de recreatiegebieden, maar niet voor de private tuinen.
  • De omgeving geboortepark-hoogstamboomgaard (“Poldertuin”), die onder meer door KSA wordt gebruikt als uitbreiding bij zijn eigen terrein. Een goedgekeurd inrichtingsplan voor de Poldertuin werd overigens on hold gezet tot er duidelijkheid zou zijn over de sanering. Nu blijkt het BSP zelfs geen uitspraak te doen over dit gebied.  
  • De uitbreiding Binnengebied, waarvan de plannen ook aan het studiebureau zijn voorgelegd. De realisatie van deze uitbreiding wordt momenteel aanbesteed. 3M heeft zich ertoe geëngageerd om de meerkosten van PFOS-gerelateerd grondverzet op zich te nemen; of er bijkomend gesaneerd zou moeten worden, bv. waar onbegroeide speelbodem ligt of waar schade aan graszones te verwachten is, zou nog bekeken worden. Nu blijkt dit zelfs niet te zijn opgenomen in de scope van de recreatiegebieden. 
  • Globaal kan gesteld worden dat de algemeen geformuleerde variant voor de recreatiegebieden niet toegespitst is op het effectieve gebruik en eventuele gebruiksbeperkingen. Dit is een onvolledigheid in het dossier, en moet worden aangevuld.
  • De sector van de kinderopvang staat onder druk: er zijn te weinig plaatsen. De gemeente stimuleert en begeleidt mensen die de stap naar professionele kinderopvang willen zetten. De vraag stelt zich dus: wat als iemand in de toekomst een kinderdagverblijf wil starten? Wie staat dan in voor risicogebaseerde aanpak van het perceel? 

Oplijsting en aanpak van gebieden met woonfunctie en recreatiegebieden binnen projectzone niet volledig

  • In de inventarisatie van de publieke speelterreinen werden niet alle recreatieve zones opgenomen (o.a. de speelterreinen rond het gemeentehuis en de sporthal, de speelterreinen van lagere school De Krinkel, kinderdagverblijven,...). De volledige lijst van speelterreinen dient bij de uitwerking van het BSP te worden gedefinieerd (in samenspraak met minstens de gemeente), en er dient een locatiespecifieke oplossing te worden uitgewerkt.
  • De recreatieve functie van een particuliere tuin wordt niet in rekening gebracht in de MCA. Nochtans wordt inhalatie van bodemstof in het BSP aanzien als een belangrijke bron.
  • Een aantal percelen met woonfunctie zijn verkeerdelijk niet opgenomen in het BSP. De integratie van die percelen dient nog te gebeuren.

MCA 's niet samenhangend

Er zijn incongruenties tussen de MCA voor zone 1a en de MCA voor zone 1b en 2 met betrekking tot gebieden met recreatieve functie. Voor zone 1a gaat het dan om het Vredesbos, een terrein “waar recreatie centraal staat” (Eerste gefaseerd bodemsaneringsproject. Gebied ten zuiden van de autosnelweg E34 & 3M-fabriek Zwijndrecht – Subzone 1A – Deel aanpak humaan risico voor PFAS in de bodem. 29 juli 2022,   

 “De sanering van Vredesbos is enkel gericht op het kunnen blijven uitoefenen van de recreatieve activiteiten en het maximaal vermijden van humane blootstelling, namelijk via stof en  directe onbedoelde blootstelling via ingestie (inname via mond) en huidcontact met de bodem.” Er wordt gekozen voor een variant B, namelijk een leeflaagsanering (70 cm) van de paden en open ruimtes in het bos. Het gaat om een variant “die zich focust op de aanpak van de blootstelling van gebruikers van het gebied, voornamelijk via stof en direct  onbedoeld inslikken en huidcontact met de bodem tijdens het wandelen, fietsen of recreëren in de open gebieden. Eveneens verspreiding door stof die zich aan schoenen of banden van fietsen hecht wordt met deze sanering tegengegaan.” (p. 90).

De beperkte mogelijkheden tot stofbeheersing door begroeiing in een bebost gebied pleit inderdaad voor het ontgraven van de paden en de ‘open ruimtes’ in het bos die aansluiten de paden en die goed bereikbaar zijn. Het gaat immers om blote bodem waarop kinderen spelen (onder meer Scouts en KSA) en die kan verwaaien.

In zone 1b liggen verontreinigde recreatiezones met een beperktere PFOS-verontreiniging. Buiten de (al dan niet informele) paden zijn de terreinen grotendeels aangeplant en ingezaaid. Toch wordt hier gekozen voor een integrale leeflaagvervanging. Als dit louter een niet-risicogebaseerde voorzorgsmaatregel is, of een maatregel ter vrijwaring van toekomstige inrichtingsplannen, dan zou dit overigens ook moeten gelden voor private tuinen, want er wordt rekening gehouden met “het effectieve gebruik van het terrein, namelijk een recreatieve functie waarbij er spelende kinderen in aanraking komen met de grond.” (p. 140)

Werfzones en TOP 's

In het BSP werden werfzones en TOP’s in het BSP opgenomen, waarvan in de praktijk blijkt dat er ofwel geen vergunning voor kan worden verleend, ofwel dat er geen overeenstemming werd bereikt over het gebruik ervan. Afwijken van deze locaties, of een ongunstig advies verlenen voor dit aspect kan tot resultaat hebben dat het BSP niet conform wordt verklaard. Er dient dus een oplossing hiervoor te worden gezocht buiten het ingediende BSP. 

Het houden van kippen nog steeds afgeraden

Zelfs nà sanering wordt het afgeraden om nog legkippen te houden in de saneringszone. Er wordt door 3M ook geen vervangende of nieuwe kippenren voorzien, en er wordt hiervoor een gebruiksadvies geformuleerd in het bodemattest. Dit wordt als zeer onrechtvaardig aangevoeld door zowel de gemeente als de betrokken bewoners.

Oprichting van multidisciplinaire teams

Analoog aan het BSP voor de zone 1A is het aangewezen om ook voor dit BSP een multidisciplinair team op te richten, of deze saneringsopdracht te koppelen aan het huidige multidisciplinair team voor zone 1A.

Geen oplossing op langere termijn

Dit BSP biedt een oplossing voor saneringen waarvoor nu een plan of project bestaat, maar doet geen uitspraak over wijzigingen aan toekomstig gebruik (door de gebruiker/bestemmingswijziging) bv. bestaande speelterreinen, wanneer die zouden worden heraangelegd. Ook het verkavelen / opsplitsen van gronden moet mogelijk blijven.

Ongelijkheid tussen zone 1A en zones 1B/2

Er zit een ongelijkheid in het gebruik nà sanering van percelen tussen het saneringsproject van zone 1A en dat van de overige woon- en recreatiegebieden: waar in zone 1A geen risico 's meer zijn, en geen gebruiksbeperkingen meer van toepassing zijn (MCA BSP zone 1A, p. 117), zullen bewoners in de overige zones dat niet kunnen, en gelden er permanente gebruiksbeperkingen. Minstens zou deze ongelijke behandeling moeten uitgelegd worden. Het terechte gevoel van onrechtvaardigheid kan nochtans geremedieerd worden.

Voorstel van advies:

Op basis van de geformuleerde opmerkingen stelt de dienst Leefomgeving voor om een voorwaardelijk gunstig advies te verlenen voor dit eerste gewijzigd bodemsaneringsproject, en dit gunstig advies strikt te laten afhangen van volgende bijkomende voorwaarden:

  • Onderstaande adviezen moeten samen gelezen worden met de bovenstaande opmerkingen.
  • De eerder door de gemeente aangegeven voorbehouden en de onderzoeksnoden dienen conform de eerder verleende adviezen ook in dit BSP ingeschreven te worden.
  • Er dient in een redelijke aanmeldings- en instaptermijn te worden voorzien, mét harde garanties op een eenvoudige regeling voor de langere termijn, met name de oprichting van een saneringsfonds voor grondverzet en mogelijke wijzigingen in gebruik/bestemming. 
  • Zonder een dergelijke regeling is het voorstel van BSP ontoereikend. Er dient aangetoond te worden dat de vervuiling in het grondwater, die in deze fase niet weggenomen zal worden, geen negatief effect kan hebben op de sanering van het vaste deel van de bodem zodat er nieuwe sanering nodig is. Indien hier een risico bestaat, dienen voorzorgsmaatregelen getroffen te worden. Idealiter is de een invasieve bodemsanering op perceelsniveau evenwel éénmalig en finaal, waarbij alle doelstellingen naar bodem en grondwater (humaan-ecotox) behaald worden.
  • De oplijsting van gebieden met woonfunctie en recreatiegebieden binnen de projectzone dient te worden vervolledigd.
  • Voor elke openbare recreatiezone (parken, speel- en sportterreinen) dient in functie van het feitelijk gebruik en de feitelijke context een aanpak op maat te worden uitgewerkt in samenspraak met alle betrokken partijen (eigenaars/gebruikers), om een duurzaam huidig en toekomstig gebruik te garanderen.
  • Daarbij is het aangewezen om enige coherentie in de aanpak van openbare en private recreatiezones (private tuinen) te bewerkstelligen. De saneringsplichtige voorziet in een regeling waarbij het houden van sierpluimvee opnieuw mogelijk wordt. In die optiek dient te worden aangestipt dat het weghalen en niet terugplaatsen van kippenrennen geen saneringsmaatregel conform het bodemdecreet kan zijn.
  • Een risicogebaseerde aanpak op maat is nodig voor de opstart van o.a. kinderdagverblijven waarbij de tuin als recreatiezone zou worden gebruikt.
  • Een aanpak op maat is ook nodig voor bijzondere tuinen zoals bv. Natuurtuin Delant, Neerstraat 111).
  • Een gebruiker-eigenaar die een zone voor moestuin laat saneren, moet de vrijheid krijgen om dit voor de toekomst te doen. In die optiek dient de saneringsplichtige erop te worden gewezen dat het niet terugplaatsen van sierplanten geen saneringsmaatregel conform het bodemdecreet kan zijn. 
  • Analoog aan de voorwaarden die voortvloeiden uit het BSP voor de zone 1A, voorziet de saneringsplichtige in de oprichting van een Multidisciplinair Team, al dan niet te koppelen aan het huidige MDT voor de zone 1A, waarin eveneens een afvaardiging van de getroffen inwoners zetelt
  • De saneringsplichtige dient een gedetailleerd draaiboek voor de sanering op te maken, zowel op niveau van de saneringszone, alsook op perceelsniveau. Dit draaiboek wordt opgemaakt in samenspraak met de gemeente, de gemeentelijk consulent en de OVAM alvorens de sanering wordt aangevat. Het draaiboek bevat onder andere volgende bepalingen (niet-limitatief):
    • Alle relevante maatregelen die een functioneel herstel waarborgen (o.a. ontdichting,…);
    • Bepalingen buitenaanleg standaardbestek 250 als basis;
    • Een chemische analyse door expert van de aanvulgronden, ter beschikking van de eigenaars;
    • Concreet en gedetailleerd plan van aanpak en uitwerking van wijze van sanering en uitvoering per perceel;
    • De wijze van inrichting en locatie van mogelijke werfzones;
    • De plaatsbeschrijving dient in voorkomend geval ook de actuele beplanting van de te saneren zone omvatten. Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid van een onafhankelijke tegenexpertise bij betwistingen, ten laste van de saneringsplichtige;
    • Alle maatregelen te nemen tijdens sanering om verspreiding van verontreiniging te voorkomen, zeker voor kwetsbare groepen;
    • Regeling van de nazorg door de saneringsplichtige, onder meer met betrekking tot de besproeiing van tuinen, het terug op gang brengen van de bodemkringloop en waar nodig het herstel van de waterhuishouding (doorlaatbaarheid).
    • Maatregelen om indien nodig aanwezige huis- en hoevedieren tijdelijk te huisvesten.
  • Om inklinking en verdichting te monitoren dient een nazorgperiode van min. 1 jaar te worden voorzien na sanering 
  • Bij de aanvulling moet aandacht besteed worden aan de fysicochemische en biologische kwaliteit van de aangevoerde bodem. De aanvoergrond moet van goede kwaliteit zijn, en moet bodemverbeteraar voor het opstarten van het organisch leven vrij van PFAS zijn. Bij de uitvoering van de werken en de aanvulling moet aandacht besteed worden aan het voorkomen en indien nodig het rechtzetten van verdichting van de bodem. De uitwerking hiervan maakt deel uit van het op te maken algemeen draaiboek.

Juridische grond

Decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming

Besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming

Regelgeving bevoegdheid

Artikel 56-57 van het decreet lokaal bestuur
Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd op basis van artikel 56-57 van het decreet lokaal bestuur

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college neemt kennis van het gewijzigd eerste BSP percelen met woonfunctie en recreatieve gebieden ten zuiden van de E34 – deel aanpak humaan-toxicologisch risico voor PFAS in het vaste deel van de aarde, en van de nota van de dienst Leefomgeving.

Artikel 2

Het college verleent een gunstig advies, mits onderstaande voorwaarden worden overgenomen in de conformiteitsverklaring door de Ovam:

  • Onderstaande adviezen moeten samen gelezen worden met de bovenstaande opmerkingen.
  • De eerder door de gemeente aangegeven voorbehouden en de onderzoeksnoden dienen conform de eerder verleende adviezen ook in dit BSP ingeschreven te worden.
  • Er dient in een redelijke aanmeldings- en instaptermijn te worden voorzien, mét harde garanties op een eenvoudige regeling voor de langere termijn, met name de oprichting van een saneringsfonds voor grondverzet en mogelijke wijzigingen in gebruik/bestemming. 
  • Zonder een dergelijke regeling is het voorstel van BSP ontoereikend. Er dient aangetoond te worden dat de vervuiling in het grondwater, die in deze fase niet weggenomen zal worden, geen negatief effect kan hebben op de sanering van het vaste deel van de bodem zodat er nieuwe sanering nodig is. Indien hier een risico bestaat, dienen voorzorgsmaatregelen getroffen te worden. Idealiter is de een invasieve bodemsanering op perceelsniveau evenwel éénmalig en finaal, waarbij alle doelstellingen naar bodem en grondwater (humaan-ecotox) behaald worden.
  • De oplijsting van gebieden met woonfunctie en recreatiegebieden binnen de projectzone dient te worden vervolledigd.
  • Voor elke openbare recreatiezone (parken, speel- en sportterreinen) dient in functie van het feitelijk gebruik en de feitelijke context een aanpak op maat te worden uitgewerkt in samenspraak met alle betrokken partijen (eigenaars/gebruikers), om een duurzaam huidig en toekomstig gebruik te garanderen.
  • Daarbij is het aangewezen om enige coherentie in de aanpak van openbare en private recreatiezones (private tuinen) te bewerkstelligen. De saneringsplichtige voorziet in een regeling waarbij het houden van sierpluimvee opnieuw mogelijk wordt. In die optiek dient te worden aangestipt dat het weghalen en niet terugplaatsen van kippenrennen geen saneringsmaatregel conform het bodemdecreet kan zijn.
  • Een risicogebaseerde aanpak op maat is nodig voor de opstart van o.a. kinderdagverblijven waarbij de tuin als recreatiezone zou worden gebruikt.
  • Een aanpak op maat is ook nodig voor bijzondere tuinen zoals bv. Natuurtuin Delant, Neerstraat 111).
  • Een gebruiker-eigenaar die een zone voor moestuin laat saneren, moet de vrijheid krijgen om dit voor de toekomst te doen. In die optiek dient de saneringsplichtige erop te worden gewezen dat het niet terugplaatsen van sierplanten geen saneringsmaatregel conform het bodemdecreet kan zijn. 
  • Analoog aan de voorwaarden die voortvloeiden uit het BSP voor de zone 1A, voorziet de saneringsplichtige in de oprichting van een Multidisciplinair Team, al dan niet te koppelen aan het huidige MDT voor de zone 1A, waarin eveneens een afvaardiging van de getroffen inwoners zetelt
  • De saneringsplichtige dient een gedetailleerd draaiboek voor de sanering op te maken, zowel op niveau van de saneringszone, alsook op perceelsniveau. Dit draaiboek wordt opgemaakt in samenspraak met de gemeente, de gemeentelijk consulent en de OVAM alvorens de sanering wordt aangevat. Het draaiboek bevat onder andere volgende bepalingen (niet-limitatief):
    • Alle relevante maatregelen die een functioneel herstel waarborgen (o.a. ontdichting,…);
    • Bepalingen buitenaanleg standaardbestek 250 als basis;
    • Een chemische analyse door expert van de aanvulgronden, ter beschikking van de eigenaars;
    • Concreet en gedetailleerd plan van aanpak en uitwerking van wijze van sanering en uitvoering per perceel;
    • De wijze van inrichting en locatie van mogelijke werfzones;
    • De plaatsbeschrijving dient in voorkomend geval ook de actuele beplanting van de te saneren zone omvatten. Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid van een onafhankelijke tegenexpertise bij betwistingen, ten laste van de saneringsplichtige;
    • Alle maatregelen te nemen tijdens sanering om verspreiding van verontreiniging te voorkomen, zeker voor kwetsbare groepen;
    • Regeling van de nazorg door de saneringsplichtige, onder meer met betrekking tot de besproeiing van tuinen, het terug op gang brengen van de bodemkringloop en waar nodig het herstel van de waterhuishouding (doorlaatbaarheid).
    • Maatregelen om indien nodig aanwezige huis- en hoevedieren tijdelijk te huisvesten.
  • Om inklinking en verdichting te monitoren dient een nazorgperiode van min. 1 jaar te worden voorzien na sanering 
  • Bij de aanvulling moet aandacht besteed worden aan de fysicochemische en biologische kwaliteit van de aangevoerde bodem. De aanvoergrond moet van goede kwaliteit zijn, en moet bodemverbeteraar voor het opstarten van het organisch leven vrij van PFAS zijn. Bij de uitvoering van de werken en de aanvulling moet aandacht besteed worden aan het voorkomen en indien nodig het rechtzetten van verdichting van de bodem. De uitwerking hiervan maakt deel uit van het op te maken algemeen draaiboek.

Bijlagen

  • 20240430 BSP deel 2 - niet-technische samenvatting.pdf
  • 20240430 BSP deel 3 - rapport.pdf
  • Beeld projectzone.JPG