Op 22 november 2022 kocht de gemeente het terrein van de scouts in de scoutsdam van de vzw Sint Joris, vzw die vertegenwoordigd werd in de akte door de weduwe van de schenker, mevrouw M. Heyvaert. Naar aanleiding van die bijeenkomst werd het verhaal van die schenking terug opgerakeld. Betrokkene zegde dat we dat niet met haar maar met haar kinderen moeten regelen. Vervolgens werden de kinderen – erfgenamen gecontacteerd.
Na briefwisseling en mailverkeer is één van beiden bereid om de schenking alsnog te vernieuwen. Probleem is dat de andere niets van zich laat horen, en op geen enkel mailbericht heeft gereageerd. Dat is lastig: de ene wil de schenking vernieuwen, de andere laat niets van zich horen, en schijnbaar hebben beiden ook geen contact met elkaar. Vandaar dat advies werd gevraagd aan GD&A advocaten, want hoe wordt dat probleem opgelost waarbij één erfgenaam meewerkt en de andere niet. Bovendien lopen we het risico dat de gelden in de depositokas op termijn verloren gaan omdat de termijn van bewaargeving verstrijkt. Op die vragen antwoordt onze advocaat als volgt (cursief):
“Graag komen wij terug op onderstaande berichten.
1.
Meer bepaald de vragen (i) hoelang gelden kunnen blijven staan in de Deposito- en Consignatiekas en (ii) of enkel één mede-eigenaar kan verzoeken om vrijgave van alle gelden gestort in de Deposito- en Consignatiekas.
2.
In eerste instantie stelt zich dus de vraag naar hoe lang gelden kunnen blijven staan in de Deposito- en Consignatiekas (of anders gesteld: wat is de verjaarbaarheid van de gelden in de kas).
Conform artikel 22 van de Wet van 11 juli 2018 op de Deposito- en Consignatiekas komen de gelden in de Deposito-en Consignatiekas te vervallen na het verstrijken van een termijn van 30 jaar ten voordelen van de Staat. Concreet bepaalt dit artikel het volgende:
““Art. 22.De om eender welke reden geconsigneerde goederen vervallen aan de Schatkist na een termijn van dertig jaar die begint te lopen vanaf de ontvangst van deze goederen.
In afwijking van het eerste lid gaat de verjaringstermijn niet in zolang de rechthebbende geen rechtsgeldige aanvraag tot teruggave kan doen omdat de wet, het decreet, de ordonnantie of het besluit dit verhindert.
De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door één van de volgende stuitingsdaden:
1° een ontvangst of teruggave in verband met de geconsigneerde goederen;
2° één van de daden bedoeld in artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek.
Het toekennen of storten van interesten door de Deposito- en Consignatiekas overeenkomstig artikel 20 is geen stuitingsdaad in de zin van het derde lid, 1°.”
Artikel 23 en 29 van dezelfde wet bepalen daarbij eveneens als volgt:
“Art. 23.Ieder jaar vóór 30 juni brengt de Deposito- en Consignatiekas via een gewone of een elektronische brief de gekende rechthebbenden op de hoogte van de verjaring van de geconsigneerde goederen die zij het daaropvolgende jaar zullen oplopen.
Art. 29.In afwijking van artikel 23, beschikt de rechthebbende, voor de dossiers waarvan de dertigjarige verjaringstermijn al verstreken is op de datum van inwerkingtreding van dit artikel maar voor dewelke er nog geen overdracht aan de Schatkist is gebeurd, over een bijkomende termijn van 6 maanden vanaf de datum van verzending van de brief die hen op de hoogte brengt van het verval van hun rechten op de geconsigneerde goederen, om hen toe te laten de verjaring te stuiten en de teruggave van hun goederen te vragen.”
Uit de ons beschikbare informatie blijkt -behoudens vergissing- dat op 14 januari 2000 de ontvanger de provisionele onteigeningsvergoeding in de Deposito- en Consignatiekas heeft gestort. Zodat er -op heden- aldus nog geen termijn van 30 jaar lijkt verstreken te zijn, ongeacht eventuele stuitingsdaden die mogelijks zouden zijn verricht de voorbije jaren.
Zodoende dat de gelden in de Deposito- en Consignatiekas op heden nog niet verjaard lijken te zijn.
3.
Wat betref de vraag inzake de vrijgave van de vergoeding lijkt één en ander minder voor de hand liggend.
Artikel 23 van het Besluit Van De Vlaamse Regering van 27/10/2017 tot uitvoering van het Vlaams onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 stelt dat de Deposito- en Consignatiekas op vraag van elke partij aan wie de rechter een provisionele vergoeding heeft toegekend, de vergoeding (bij voorlegging van de correcte documenten) dient vrij te geven:
““Art. 23.De Deposito- en Consignatiekas zendt binnen tien dagen na ontvangst van de storting, vermeld in artikel 53, eerste lid van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017, een voor eensluidend verklaard afschrift van die storting aan de onteigenende instantie.
De onteigenende instantie laat het vonnis, vermeld in artikel 52, § 1 van het voormelde decreet, overschrijven en vraagt het hypothecair getuigschrift op. Binnen tien dagen na ontvangst van de voormelde documenten bezorgt de onteigenende instantie die documenten aan de Deposito- en Consignatiekas.
Na voorlegging van het afschrift, vonnis en hypothecair getuigschrift, vermeld in het eerste en tweede lid, is de Deposito- en Consignatiekas verplicht het gestorte bedrag op vraag van elke partij aan wie de rechter een provisionele vergoeding heeft toegekend, over te maken op voorwaarde dat er geen hypothecaire inschrijving, beslag, verzet of andere bezwarende belemmeringen tegen de gestorte sommen bestaan.” (eigen onderlijning)
De Wet op de Deposito- en Consignatiekas, het Vlaams Onteigeningsdecreet, de bijhorende memories van toelichting noch de rechtsleer en rechtspraak verschaffen echter verduidelijking over de vraag of een volstortte vergoeding kan worden vrijgegeven op basis van het verzoek van slechts één van de mede-eigenaars.
Telefonisch deelde de Deposito- en Consignatiekas ons echter mee dat één mede-eigenaar om vrijgave van het volledige bedrag kan verzoeken op voorwaarde dat een volmacht van de andere mede-eigenaars/partijen werd bekomen (in welk geval de mede-eigenaar die om vrijgave verzoekt, het bedrag vervolgens dient te verdelen).
Indien men enkel zou willen verzoeken voor de vrijgave van het gedeelte van het bedrag dat specifiek aan hem toekomt, dient men een duidelijke verdeelsleutel te kunnen voorleggen, die in een vonnis geakteerd dient te zijn.
4.
In casu begrijpen wij dat het mogelijks problematisch zou zijn om zulke volmacht van alle mede-eigenaren te bekomen, en dit ingevolge de onbereikbaarheid van één van de mede-eigenaars.
De regelgeving bepaalt nergens expliciet op welke wijze met zo’n situatie moet omgegaan worden, ten behoeve van een vrijgave. Anderzijds lijkt de regelgeving wél te voorzien in 2 mogelijke aanknopingspunten op basis waarvan dan een handelswijze naar analogie zou kunnen opgezet worden:
“Heeft de betrokkene in België noch in het buitenland een gekende woonplaats, verblijfplaats, noch gekozen woonplaats, dan wordt de betekening gedaan aan de procureur des Konings in wiens rechtsgebied de rechter die van de vordering kennis moet nemen of heeft genomen, zitting houdt; is of wordt er geen vordering voor de rechter gebracht, dan geschiedt de betekening aan de procureur des Konings in wiens rechtsgebied de verzoeker zijn woonplaats heeft of, indien hij geen woonplaats in België heeft, aan de procureur des Konings te Brussel. De betekening door het openbaar ministerie aan het openbaar ministerie wordt geacht te zijn verricht door het aanbrengen, door een griffier van een rechtbank of van een hof, in de akte, van vermeldingen die een vaste dagtekening eraan toekennen. De betekening aan de procureur des Konings zoals bedoeld in de artikelen 38, 40 en 42 geschiedt door het opladen van het exploot op het in het artikel 32quater/2 bedoelde register, en in alle andere gevallen bij voorrang op elektronische wijze overeenkomstig artikel 32quater/1. Wanneer een exploot wordt opgeladen zoals voorzien in dit artikel, geldt het tijdstip van opladen als het tijdstip van betekenen, waarna het register zoals bedoeld in artikel 32quater/2 een bericht van betekening aan de bevoegde procureur des Konings en het Rijksregister zendt. In geval van betekening op elektronische wijze aan de procureur des Konings overeenkomstig dit lid, is artikel 32quater/1, § 2, vierde lid, niet van toepassing.”
Waarbij in het geval van een onvindbare persoon aldus een schrijven gericht zou kunnen worden aan de procureur des Konings.
Dit artikel voorziet in een procedure voor (het aanbieden van-) het recht van wederoverdracht indien binnen de 5 jaar na onteigening geen aanvang is genomen met de realisatie van het onteigeningsdoel. Daarbij is eveneens voorzien in een regeling voor het geval één van de originele eigenaars onvindbaar zou zijn:
“Als de onteigenende instantie niet alle eigenaars of, indien onteigend werd met toepassing van artikel 4, de desbetreffende houder van het zakelijk recht, of rechthebbenden kan opsporen, is ze er niet toe gehouden het onroerend goed opnieuw over te dragen. Die onmogelijkheid wordt vastgesteld door de vrederechter.
De onteigenende instantie dagvaardt in dit geval de door haar gekende voormalige eigenaars of houders van de in toepassing van artikel 4 onteigende zakelijke rechten of hun rechthebbenden voor de vrederechter.
Indien de vrederechter de onmogelijkheid om alle eigenaars of houders van zakelijke rechten op te sporen vaststelt, bepaalt hij eveneens dat de desbetreffende onteigende goederen of zakelijke rechten niet opnieuw kunnen worden overgedragen.”
Waarbij aldus aan de Vrederechter wordt gevraagd om de onmogelijkheid om de mede-eigenaar op te sporen te willen vaststellen.
Enig voorbehoud dat hierbij weliswaar gemaakt dient te worden is dat het in casu gaat om een redenering naar analogie. Voor de vrijgave van gelden in de Deposito- en Consignatiekas is er noch wettelijk noch in rechtsspraak in een dergelijke regeling voorzien.
5.
Wij hopen jullie hiermee voldoende geïnformeerde te hebben en houden ons beschikbaar om de vervolgstappen te bespreken”.
Op basis van dit advies kunnen we stellen dat het finaliseren van dit dossier – bij gebreke aan reactie van een van de erfgenamen – een lastige zaak is. We stellen voor dat in eerste instantie onze advocaat de erfgenaam die niet reageert alsnog probeert te overtuigen om tot een oplossing te komen, en indien dat niet lukt binnen een redelijke termijn, om dan overleg te plegen volgens welke strategie we het dossier kunnen deblokkeren, waarbij we aanvoelen dat de piste op basis van artikel 71 van het onteigeningsdecreet mogelijk een oplossing biedt.
Het college neemt kennis van de stand van zaken van de onteigening schenking Orlent, en beslist om opdracht te geven aan GD&A advocaten om de erfgenaam die tot op heden niet reageerde te contacteren, en indien dit zonder gevolg blijft, om dan de nodige initiatieven te nemen om alsnog de onteigeningsvergoeding vrij te krijgen uit de depositokas.